Motel Detroit 2

Odysseus

Gastvrijheid en gastrecht

Appel en Wereld ScheriaImmanuel Kant schrijft in zijn essay Zum ewigen Frieden, ein philosofischer Entwurf (1795) over de voorwaarden waaraan staten, vorsten en inwoners moeten voldoen om de wereldvrede mogelijk te maken. Hij beschrijft dat in drie artikelen. Uit het Derde definitieve artikel ten behoeve van de eeuwige vrede citeer ik het begin, omdat dat mij onmiddellijk deed denken aan zowel de gastvrije houding van het koningspaar op Scheria (waar Odysseus zijn verhaal mocht doen), als aan de onwelkome vrijers in het paleis van Penelope. Kant verdedigt in dit korte artikel de volgende stelling: Het wereldburgerrecht behoort beperkt te zijn tot de voorwaarden van algemene gastvrijheid.

Net zo min als in de vorige artikelen is hier sprake van filantropie, maar van recht en aldus betekent gastvrijheid (nabuurschap) het recht van een vreemdeling om door een ander bij aankomst op diens grondgebied niet vijandelijk te worden behandeld. Die ander kan hem uitwijzen indien dat kan gebeuren zonder dat dit zijn ondergang veroorzaakt, maar hem niet vijandig bejegenen zolang deze zich tenminste ter plaatse vreedzaam gedraagt. De vreemdeling kan geen aanspraak maken op een gastrecht (daarvoor zou een apart welwillend verdrag vereist zijn dat hem voor een zekere tijd tot huisgenoot zou maken), maar op een bezoekrecht op grond waarvan het alle mensen is toegestaan om zich krachtens het recht van het gemeenschappelijk bezit van het aardoppervlak aan een maatschappij aan te bieden.[1]

Kant schrijft over het recht op gastvrijheid, niet op gastrecht. Gastvrijheid wordt gegeven, gastrecht wordt opgeëist. In de vertellingen van Homerus lopen deze twee begrippen in elkaar over. In de Griekse beschaafde wereld, had iedere gast recht op gastvrijheid. Ook al zag hij eruit als een bedelaar, hij werd binnen gelaten, want hij kon Zeus zelf zijn. De vrijers van Penelope maakten hiervan misbruik: zij waren niet weg te sturen en namen het paleis als het ware in bezit. Zij deden een beroep op het gastrecht.

Voor Kant gaat dit te ver. Hoewel niemand oorspronkelijk meer recht heeft dan een ander om een plaats op onze aardbol in te nemen (ook al verjaagt men elkaar, uiteindelijk komen we elkaar immers toch altijd weer tegen), er zijn wel grenzen aan wat een gast mag eisen:

Het recht van de gastvrijheid echter, te weten de bevoegdheid van vreemde nieuwkomers, reikt niet verder dan tot de voorwaarden waaronder het hen mogelijk is te proberen met de oude inwoners in contact te komen. Op deze manier kunnen ver van elkaar verwijderde werelddelen op vreedzame wijze met elkaar betrekkingen aangaan.[2]

Wat voor individuen geldt, geldt ook voor staten die elkaar ‘bezoeken'. Kant geeft iets verder in deze tekst de ‘beschaafde, handeldrijvende naties' waaronder Holland er flink van langs: zij waren slechte gasten, zij beschouwden immers de landen die zij ontdekten, alsof die aan niemand toebehoorden. Hiermee brachten zij strijd en onderdrukking aan de inheemse bevolking.

Is er iets veranderd in de afgelopen eeuwen? Hoe gaan wij om met vreemdelingen, hoe gedragen wij ons als we te gast zijn in een ander land? Misschien kan Kant ons helpen om onze gedachten over dit moeilijke onderwerp, dat immers van alle tijden is, te laten gaan.

Aafke de Jong, stagiaire dramaturgie Toneelgroep De Appel



[1] Uit: Naar de eeuwige vrede. I. Kant. Vert. T. Mertens en E. van Elden. Boom, 2004, p. 74

[2] Idem, p. 75

| Meer