Zeezicht 1

Odysseus

De boodschap van de goden is een boodschap van onszelf aan onszelf, die ons toekomt via de ander

Het is bijzonder moeilijk om greep te krijgen op wat goden en godinnen betekenden in het oude Griekenland. Onze blik wordt erg vertroebeld door een godsdienst die al eeuwenlang monotheïstisch is. Toch wil ik een poging wagen om vanuit een psychoanalytische kijk de verschijningen van godinnen een menselijke dimensie te geven. Maar ook een puur theaterwetenschappelijke analyse vanuit het perspectief van de dramatische handeling, kan een licht werpen op deze verschijningen.

Wanneer we de verschijningen van goden en godinnen in de Odyssee bestuderen dan blijken ze steeds in functie te staan van de dramatische lijn van handeling. Ze sturen het verhaal vooruit zou je kunnen zeggen. Jacques Lacan wijst, om de Griekse godenwereld te begrijpen, in de richting van het verlangen en, preciezer bepaald, naar het object van verlangen. Dit object van verlangen kan best begrepen worden als een blinde vlek, een leegte of tekort, waarover men in onwetendheid verkeert. Het is in de andere dat dit tekort opduikt en in de spiegelrelatie die met die andere ontstaat, zal dit tekort het gedrag sturen.

Zo komen we tot de volgende hypothese: in de verschijningen van Athene (meestal als Mentor) vindt degene aan wie ze verschijnt steun en richting voor zijn gedrag, in die zin dat hij iets te weten komt dat het logische gevolg is van de situatie waarin hij zich bevindt. Met andere woorden hij/zij komt iets te weten dat hij/zij al wist zonder het te weten (onbewust). Is dit niet de meest menselijke functie van het ware spreken (van wat de Grieken parrèsia noemen)? Namelijk dat men sprekend meer vertelt dan men vertellen wil... De ontmoetingen met de goddelijke verschijningen kunnen dan begrepen worden als ontmoetingen met zichzelf, met een spiegeling van de concrete situatie waarin men vastliep. In die zin kunnen we stellen dat Odysseus in de onderwereld in een spiegelpaleis belandt waarin hij niet meer aan zichzelf kan ontkomen.

Athene verschijnt aan sterfelijke figuren (Telemachos, Penelope, Odysseus) in verschillende gedaanten. Laat ons onderzoeken in hoeverre deze gedaanten gezien kunnen worden als objecten van verlangen van degene aan wie ze verschijnen. Mentes is de eerste gedaante waarin Athene aan Telemachos verschijnt (Boek I). Mentes is een vreemdeling die als bedelaar aan het hof van Ithaka aanklopt. Meteen volgt het paradigma van de gastvrijheid; Mentes wordt door Telemachos gastvrij ontvangen. Hij krijgt een maaltijd en mag nadat hij gegeten heeft zijn verhaal doen. Mentes reageert geschokt op het gedrag van de vrijers:

‘Als je zo op andermans bezit kunt teren,'t goed van de man wiens witte gebeente nu ergens te land ligt weg te rotten in de regen of rondtolt op zee (...) troost zou het geven, als een van de aardbewoners kwam melden dat hij terugkeert.' [1]

Het ware spreken van Mentes, verwoordt wat Telemachos weet, maar met moeite durft uit te spreken. Mentes zegt letterlijk wat hij zelf wil zeggen. Deze spiegelrelatie sterkt Telemachos en bereidt hem voor op zijn zoektocht naar zijn vader. Die wordt hem ingefluisterd door een tweede verschijning van Athene, Mentor. Deze wijze man, ‘een vriend van de edelgeboren Odysseus'[2], raadt Telemachos aan om te vertrekken: je hoeft niet lang meer op de reis die je wenst te wachten' [3]. Ook hier zien we hoe de spiegeling bijna werkt als een wensvervulling. Verderop in Boek II gaat Athene, in de gedaante van Mentor, Telemachos voor tot aan de klaarliggende schepen.

In Boek VI verschijnt Athene aan het bed van Nausikaä in de gedaante van Dymas, de dochter van een befaamde schipper. Athene bereidt hier de ontmoeting tussen Nausikaä en Odysseus voor. En ook deze keer gebeurt dit door Nausikaä te prikkelen met haar diepste meisjeswens: 'Je blijft nog maar kort een ongetrouwd meisje.' [4] En nadat de ontmoeting tussen Odysseus en Nausikaä heeft plaatsgevonden, verschijnt ze aan Odysseus in de gedaante van een jong meisje met een waterkruik. Hij maakt zich bekend als een vreemdeling en vraagt aan haar de weg naar het huis van koning Alkinoös. Het meisje wijst hem de weg, maar waarschuwt hem: ‘Vreemden zijn hier niet erg populair bij de mensen; ze heten iemand van elders geen hartelijk welkom noch tonen hem vriendschap.'[5]

Het klinkt als een waarschuwing aan het adres van Odysseus. In deze spiegel leert Odysseus zijn overmoed in bedwang houden. Denk maar aan de manier waarop hij gastvrijheid opzocht in de grot van Polyphemos. Athene gaat Odysseus, in de gedaante van dit meisje, voor tot aan het huis van Alkinoös. Het jonge meisje, in wiens gedaante Athene verschijnt, herinnert meteen aan Nausikaä zelf. Een veelbelovende ontmoeting die Odysseus pas achter de rug heeft.

In Boek XIII verschijnt Athene als een jonge herder aan Odysseus. Hij vraagt haar waar hij is. Hij is op Ithaka maar weet dit nog niet. Wanneer de jonge herder hem dit vertelt, liegt Odysseus hem een verhaal voor over zijn afkomst en identiteit. Athene maakt zich daarop aan hem bekend: ‘Hoe doortrapt en wat een vernuft zou degene moeten zijn die jou in sluwheid de baas is, zelfs als een god daartoe aantrad. Jij, onverbeterlijke leugenaar en sluwe bedrieger, zelfs in je eigen land kun jij dus het liegen niet laten en het verhalen verzinnen, dat jou zo diep in het bloed zit.' [6]

De spiegel openbaart zijn ware identiteit in een kenmerk dat Athene aan Odysseus bindt; de sluwheid, de schranderheid, het verstand, de leugen en het bedrog. Athene, zelf gezoogd met de melk van Metis, haar moeder, de godin van de list, fluistert Odysseus de strategie in die hij moet volgen om in Ithaka orde op zaken te stellen.

De boodschap van de goden is een boodschap van onszelf aan onszelf, die ons toekomt via de ander. In die zin kan elk gesprek ons iets leren over onze eigen ziel of lot. In die zin is elk woord gericht aan de ander, een orakel dat naar ons terugkeert en ons vormt, ons bepaald. Vooral daar waar dit woord zich nestelt in het ware spreken, de taal van het hart. De taal waar het hart tong wordt en alleen maar het goede spreekt.

Alain Pringels, dramaturg Toneelgroep De Appel

[1] Homeros, Odyssee, Boek I 160-178, vertaling Roy van Zuydewijn, Arbeiderspers, Amsterdam, 2004
[2] Homeros, id. Boek I 225
[3] Homeros, id. Boek II 285
[4] Homeros, id. Boek VI 33
[5] Homeros, id. Boek VII 32-33
[6] Homeros, id. Boek XIII 291-295

| Meer