Motel Detroit 1

Tuin van Holland

Onze koloniën

Candide of het optimisme

door Voltaire

Candide, een jongeman die van nature bijzonder vriendelijk in de omgang is, leeft op het kasteel van baron Thunder-Ten-Thronk, waar hij samen met diens dochter Cunegonde les krijgt van huisleraar Pangloss. Deze is de grootste filosoof van de provincie en van de hele wereld. Hij onderwijst zijn leerlingen in de metafysische theologische cosmolonnozelogie. Candide leert dat de dingen niet anders kunnen zijn dan ze zijn en dat ze de beste van alle mogelijke werelden is. Wanneer Candide het kasteel wordt uitgezet omdat hij Cunegonde heeft gekust, krijgt hij de kans te zien wat de wereld zoal te bieden heeft. Brandstapels in Lissabon, mishandelde slaven in Suriname en een mythisch Eldorado waar het goud alom blinkt, maar niets waard is. Niets dan rampspoed en mensen die het slechtste met elkaar voor hebben.

‘Toen ze dichter bij de stad kwamen, zagen ze een neger op de grond liggen die nog maar de helft van zijn kostuum bezat, te weten een korte broek van blauw linnen; de arme kerel was zijn linkerbeen en zijn rechterhand kwijt. ‘Grote God,' zei Candide in het Hollands, ‘wat doe jij daar, vriend, in die afschuwelijke toestand?' ‘Ik wacht om mijn meester, de befaamde koopman Vanderdur,' antwoordde de neger. ‘Heeft mijnheer Vandendur je zo toegetakeld?' vroeg Candide. ‘Ja, meneer,' zei de neger, ‘zo gaat dat hier. We krijgen als enige kledingstuk tweemaal per jaar een linnen broek. Als we op de suikerfabriek werken en we komen met een vinger tussen de molen, dan wordt onze hand afgehakt; als we ervandoor willen gaan, wordt onze been afgehakt: dat is alle twee met mij gebeurd. Het is de prijs die wij betalen voor de suiker die u in Europa eet.' (pagina 58)

Voltaire. Candide of het optimisme. ISBN 9055158249. Van Gennep, Amsterdam, 2003

De geschiedenis van de VOC

door Femme S. Gaastra

Vier eeuwen geleden verkreeg de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) het monopolie voor de vaart op Azië. De VOC werd het grootste scheepvaart- en handelsbedrijf van de wereld in de 17e en 18e eeuw. Met de handel in specerijen als peper en kaneel en later ook producten als zijde, thee en porselein bracht de VOC Nederland een periode van ongekende economische en culturele voorspoed.  
Ter gelegenheid van het VOC-jubileumjaar 2002 verschijnt De geschiedenis van de VOC van de hand van Femme Gaastra in een speciale rijk geïllustreerde editie. De auteur belicht in dit gezaghebbende standaardwerk alle facetten van dit unieke bedrijf. Waarom werd er bijvoorbeeld zoveel politieke macht verleend aan een in opzet commercieel bedrijf? Welke bestuursvorm werd gekozen? Hoe werd de VOC gefinancierd, hoe bouwde men schepen en hoe organiseerde men de bijna 5.000 reizen naar de Oost? Waarom kozen tienduizenden Europeanen vrijwillig voor werk bij de VOC en dus voor reizen vol ontberingen en grote risico's? Hoe waren de arbeidsomstandigheden aan boord en wat hield de militaire ondersteuning in?  
Gaastra laat aan de hand van veel historisch materiaal zien hoe groot het werkterrein van de VOC was, in welke producten werd gehandeld en welke winsten er in die bijna twee eeuwen werden gemaakt. Maar ook: hoe met vaak harde middelen oorlog werd gevoerd, concurrenten werden verdreven of leveringen van specerijen werden afgedwongen.

‘De Nederlandse bezetting van het tot fort omgebouwde pakhuis te Jakarta werd belegerd door achtereenvolgens Engelsen, Jakartanen en tenslotte Bantammers. Verschillende keren werd over de overgave onderhandeld zonder dat overeenstemming werd bereikt. Coen werd na zijn terugkeer met een grotere vloot spoedig meester van de situatie. Daarmee was in 1619 aan het tweede verlangen van de Heren Zeventien voldaan. Coen had de nieuwe vestiging naar zijn vaderstad Nieuw Hoorn willen noemen, maar dat voorstel viel niet in goede aarde bij de bewindhebbers. Batavia zo werd daarop de neutrale naam van de nieuwe stad. Tot zijn grote ergernis moest Coen de Engelsen in de stad tolereren, omdat de bewindhebbers in Europa, met het oog op het aflopen van het Twaalfjarig Bestand, na jarenlange onderhandelingen een verdrag met de Engelse Oostindische Compagne hadden gesloten. Samen zou men in Azië de vijand bestrijden.' (pagina 40)

Femme S. Gaastra. De geschiedenis van de VOC. ISBN 9057301841. Walburg pers, Zutphen, 2007

Gevangen in het ijs

door Dick Walda

Onder leiding van Willem Barents werd een poging ondernomen een noordelijke vaarroute te vinden naar de Oost om het Hollandse streven naar macht en invloed te verwezenlijken. Gevangen in het ijs vertelt het ongelooflijke verhaal van deze tocht en de gedwongen overwintering op Nova Zembla. Een aaneenschakeling van rampen en ontberingen. Dat alles echt heeft plaatsgevonden bewijzen de voorwerpen die werden gevonden in het Behouen Huys en vooral het logboek van opvarende Gerrit de Veer. In dit boek vertelt Dick Walda het verhaal - aangevuld met wat fantasie - vol spanning en emotie.

‘Voor het eerst verschijnen er beren. Nieuwsgierig staren ze naar het scheepsvolk. Er wordt geschoten op de dieren, wat nauwelijks indruk maakt. Vanaf dan commandeert Van Heelskerck dat men altijd gewapend aan wal moet gaan.' (pagina 28)

Dick Walda. Gevangen in het ijs. De overwintering van Willem Barents op Nova Zembla. ISBN 9026 61499. Fibula, 1996

Een bijzonder land

door Han van der Horst

Een bijzonder land vertelt het kleurrijke verhaal van onze vaderlandse geschiedenis. Waarom zijn hunebedden gebouwd? Wie waren de edelen die Floris V vermoordden? Wat hadden de watergeuzen tegen Filips II? Waarom was Michiel de Ruyter een Europees idool? Wat bezielde de VOC? Hoe zat het werkelijk met de slavenhandel? Dit is slechts een kleine greep uit de vele vragen die dit rijke werk aan de orde stelt. In vijftig verhalen vertelt de historicus Han van der Horst welke personen, ontwikkelingen en gebeurtenissen Nederland gemaakt hebben tot wat het nu is; een klein maar bijzonder land, dat ondanks alles en soms tegen de klippen op toch zijn eigenheid met glans heeft weten te bewaren. De indeling is gebaseerd op de Canon van Nederland die in 2005 werd opgesteld in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ten dienste van het geschiedenisonderwijs.

‘De aangevoerde slaven zaten letterlijk onder de voeten van het WIC-personeel. Onder in het fort waren ruime kerkers aangelegd om de menselijke handelswaar op te sluiten, totdat er een handelsschip verscheen. Ook in de stad zelf bevonden zich slavenverblijven. Voor de WIC tot aankoop overging kregen zij eerst een medische keuring, want de Afrikaanse handelaren stonden erom bekend dat zij zieken tussen hun aanbod verstopten. Met cosmetische middelen probeerden zij zweren en huidziektes te verhullen. Dysenterie trachtten ze te verbergen door de anus van de patiënten dicht te stoppen. De chirurgijns van de WIC stuurden de zieke en zwakke slaven terug naar hun eigenaren, bij wie ze een zekere dood tegemoet gingen. De overigen kregen met een zilveren brandmerk het teken van de WIC in hun huid gebrand zodat duidelijk was dat het hier geen smokkelwaar betrof. Daarna werden de slaven in kleine groepjes naar het schip geroeid, dat op de ree voor anker lag. In de hoogtijdagen van de handel exporteerde het fort Elmina ongeveer 2000 slaven per jaar. In totaal zijn er door Nederlandse slavenhandelaren waarschijnlijk ongeveer 500.000 mensen de Atlantische Oceaan over gevoerd, 5 procent van de totale trans-Atlantische slavenhandel. De eindbestemming was niet alleen Suriname. De WIC slaagde erin gedurende verschillende perioden van de Spaanse koning een asiento te krijgen, een vergunning voor de verkoop van haar slaven in zijn Amerikaanse koloniën.' (pagina 284)

Han van der Horst. Een bijzonder land. Het grote verhaal van de vaderlandse geschiedenis. ISBN 9035132832. Bert Bakker, Amsterdam, 2008.

Achter het riet

door Vinco David

Gabriël Crul is amper zeventien als hij zich laat ronselen voor de vaart naar de West. Het avontuur lonkt in Brazilië, dat de West-Indische Compagnie wil veroveren op de Portugezen om de lucratieve suikermarkt in handen te krijgen. Gabriël is een opvliegende vechtjas en maakt carrière in het leger van de WIC, dat grote delen van Brazilië verovert. Vanwege zijn heldhaftig gedrag wordt hij bevorderd tot officier. Hij krijgt aanzien in de kolonie, weet een goede partij te trouwen en verwerft uiteindelijk de plantage ‘Niemandsverdriet'. Gabriël ontpopt zich op de plantage tot een sadistische potentaat. Wanneer een nieuwe slaaf wordt afgeleverd slaat het noodlot toe: de planter weet met zijn gevoelens voor de slaaf geen raad en verwaarloost zijn huwelijk en bezit. De gevolgen zijn dramatisch.

‘Financieel zal de kolonie dit jaar aanzienlijk minder opleveren dan in 1647. Door de voortdurende dreiging der Portugezen zijn veel planters het binnenland ontvlucht. Vele suikermolens staan werkloos en bovendien heeft de vijand alleen al in het eerste halfjaar een dertigtal van deze molens in de as gelegd.' (pagina 327)

Vinco David. Achter het riet of de waarachtige historie van Gabriël Crul, planter in Nederlands-Brazilië. ISBN 9055151875. Van Gennep, Amsterdam, 2009

Last van de oorlog

door Stef Scagliola

Zo eensgezind als Nederland lijkt te zijn over goed en fout tijdens de Tweede Wereldoorlog, zo verdeeld is men als het aankomt op de interpretatie van het dekolonisatieconflict dat Nederland voerde met Indonesië tussen 1945 en 1949. Vooral over de intensiteit van het geweld aan Nederlandse kant bestaat onenigheid. Niet alleen de term ‘oorlogsmisdaden' is controversieel, ook verschillen betrokkenen en deskundigen van mening over de vraag of zij wel genoeg verantwoording hebben afgelegd over dit onderwerp. Volgens sommigen is er nog steeds sprake van een doofpotcultuur, terwijl anderen zich juist verzetten tegen de fixatie van de media op dit punt. Vooral onder Indië-veteranen kunnen de emoties hoog oplopen. Historica Stef Scagliola onderzocht waarom politici, historici, veteranen en journalisten het maar niet eens met elkaar kunnen worden. Ze bracht de diverse visies in kaart en combineerde tot nu toe gescheiden werelden: egodocumenten van Indië-veteranen en wetenschappelijke historische literatuur. Last van de oorlog legt het spanningsveld bloot tussen onze collectieve behoefte aan geloof in moraal en de prozaïsche werkelijkheid van guerilla-oorlogvoering.

‘Zo eensgezind als de Nederlanders waren, of in elk geval leken, over het juiste interpretatiekader voor de Tweede Wereldoorlog, zo verdeeld waren ze over de oorlog in Indonesië. En dat terwijl de voormalige vijand ogenschijnlijk alles had vergeven en vergeten. Het werd al snel duidelijk dat de onenigheid over de interpretatie van het conflict vooral een Nederlandse probleem is. Er is sprake van een soort onvermogen om de koloniaal militaire ervaring van geweld op te nemen in het historisch bewustzijn van mensen waarin het zelfbeeld van een vredelievende en tolerante natie zo een grote plaats inneemt.' (pagina 10)

‘Een navrant aspect van psychologische oorlogvoering is de verminking van levende of dode tegenstanders of burgers. Meestal gaat het om het afsnijden van oren, neus, geslachtsdelen of ledematen. Het is namelijk een effectief middel om de tegenstander mentaal te breken. Hij voelt zich vernederd, is afgeschrikt, raakt gedemoraliseerd en doet zijn werk niet meer goed. Hoewel het een verschijnsel is dat ook in beide conventioneel gevoerde Wereldoorlogen voorkwam, is het specifiek voor de guerrillaoorlog. Er bestaat geen front, maar bij een onverhoedse aanval is er direct contact met de vijand. Ondanks de bewezen effectiviteit van dit intimidatiemiddel zal in geen enkel handboek voor guerrillastrijd een aanwijzing te vinden zijn voor het verminken van de tegenstander. Er zijn slechts indirecte verwijzingen in termen van ‘ongecontroleerd' geweld dat zou worden veroorzaakt door de heftige emoties die dit type oorlogvoering losmaakt. Er is sprake van een psychologisch-fysiologische reactie, waarbij de spanning zich door de constante dreiging van een aanval opbouwt, ene uitweg zoekt. Door de adrenaline in het bloed raakt men in een soort roes waarbij het gevoel de macht te hebben over leven en dood een bijna verslavende uitwerking heeft.' (pagina 81)

Stef Scagliola. Last van de oorlog. De Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië en hun verwerking. ISBN 9050185932. Balans, 2002

Ik ben een haan met een kroon op mijn hoofd

door Peter Meel en Hans Ramsoedh (red.)

Verzet en pacificatie zijn sleutelconcepten in het werk van veel onderzoekers die zich met Suriname bezighouden. Bij verzet wordt vaak gedacht aan uitingen van vijandigheid en destructie in de vorm van gewapende opstanden en guerrilla-activiteiten. Maar onder verzet kan ook politiek, artistiek of intellectueel geïnspireerde kritiek worden verstaan, die zich richt op het meer beargumenteerd uiteenzetten van standpunten. Pacificatie is de keerzijde van verzet. Waar actie wordt gevoerd door groepen en individuen die hun recht zoeken en vrijheid nastreven, is de tegenreactie doorgaans van degenen die de macht in handen hebben en het monopolie op de geweldsmiddelen bezitten. In Ik ben een haan met een kroon op mijn hoofd zijn vijftien bijdragen over pacificatie en verzet in Suriname gebundeld. De artikelen bestrijken uiteenlopende perioden en betreffen verschillende genres. Er zijn breedvoerige beschouwingen en diepgravende detailstudies, geëngageerde betogen en speelse essays. In al hun veelvormigheid - en vaak verrassende actualiteit - bieden de bijdragen een staalkaart van de discussies die er op dit moment binnen de Surinamistiek worden gevoerd. Hoewel specialisten op hun vakgebied zijn de auteurs erin geslaagd toegankelijke artikelen te schrijven, die een breed publiek zullen aanspreken.

‘De volksplanting van Europeanen en Afrikaanse slaven, die vanaf het midden van de zeventiende eeuw aan de oevers van de Surinaamse rivieren verrees, baarde vrijwel terstond haar eigen vijand. (...) De Marrons of ‘weglopers', die het regime op de plantages waren ontvlucht, zich gaandeweg gegroepeerd hadden in tal van dorpen in het achterland van de kolonie en van daaruit geregeld jit-and-run acties uitvoerden in het plantagegebied, vormden voor de kolonisten, met name in de achttiende eeuw, een nauwelijks aflatende bedreiging.' (pagina 19)

‘Ten tijde van de slavernij was er steeds verzet geweest tegen de plantagebouw en tegen de slaveneigenaren. (...) In de negentiende eeuw was het slavenverzet voornamelijk gericht op de bescherming van de leefomstandigheden, de familierelaties en de gemeenschapsbanden van de slaven. Door het toepassen van verborgen vormen van verzet, zoals ziekteverzuim, langzaam werken en het slecht uitvoeren van taken, konden slaven voor zichzelf opkomen en de macht van de plantagebeheerders ondermijnen.' (pagina 150)

De ondergang van de Batavia

door Mike Dash

In de vroege morgen van 4 juni 1629 loopt de Batavia, een pronkschip van de VOC, op haar eerste reis naar ‘de Oost vast op een rif voor de kust van ‘Zuidtland', oftewel Australië. Het schip was rijk beladen met goud, zilver en edelstenen. Terwijl opperkoopman Francisco Pelsaert met de enige sloep koers zet naar Java om hulp te halen, richt de gemankeerde onderkoopman Jeronimus Cormeliszoon, gedreven door een explosief mengsel van ambitie en halfbegrepen esoterische ideeën, een ware slachting aan onder de opvarenden. Dit vond plaats op een eiland voor de kust van Australië dat sindsdien als 'Batavia's dodenakker' bekend staat. In De ondergang van de Batavia evoceert Dash op overtuigende wijze de condities en hiërarchische verhoudingen aan boord van een VOC-schip. De rivaliteit tussen opperkoopman en schipper en de ongewenste intimiteiten als gevolg van het maandenlange samen zijn in bedompte, nauwe scheepsruimten. Dash gunt de lezer een macaber kijkje achter de weelderige façade van de VOC, het boegbeeld van de zeventiende-eeuwse handelsnatie. Tegelijkertijd is het boek een intrigerende zoektocht naar de motieven van een moorddadige psychopaat die, in de greep van de dwaalleren van de geheime religieuze genootschappen van Holland, een zeereis kon maken tot een afdaling in de hel.

‘Tweehonderd jaar voor de uitvinding van het valluik en de val had een beul slechts een ladder nodig, die hij tegen één van de palen zette. De gevangene moest dan de ladder beklimmen, met gebonden armen, de benen los en met de strop al om zijn nek. De beul bond het andere uiteinde van de koord stevig om de balk en duwde dan, zonder veel plichtplegingen, zijn knie in de rug van de veroordeelde, zodat hij neerviel. Enkele waren zo gelukkig snel te sterven aan een gebroken nek, maar in de meeste gevallen was de val niet voldoende om iemand op slag te doden en dan werd hij door de strop gewurgd. Dat kon lang duren, soms wel twintig minuten, en de meeste gevangen bleven nog een hele tijd bij bewustzijn. De krampachtige schoppen en bewegingen van zo'n stervende werden als amusant beschouwd door de massa's die de in Europa zo populaire openbare terechtstellingen bijwoonden. Wie zo gelukkig was en plekje dicht bij het schavot te vinden, kon getuige zijn van het onsmakelijke naspel van een trage ophanging: onbedwingbare lediging van blaas en ingewanden en in sommige gevallen een onwillekeurige erectie op het moment van de dood.' (pagina 351)

Over Zee- en Hollanders

door Gert Janssen

Een succesverhaal? Het is het harde verhaal van doodarme Nederlanders, die in de laatste helft van de vorige eeuw door de Nederlandse overheid werden vervolgd vanwege hun afscheiding van de Nederlands hervormde kerk. Na tal van avonturen bereikten ze de wouden van Michigan. Daar moesten ze knokken tegen de natuur, tegen honger en ziekten en tegen teleurstellingen. Velen sneuvelden. Zij die overleefden maakten van de streek een economisch succes. The American Dream, van krantenjongen tot miljonair, werd hier meer werkelijkheid dan ergens anders in Amerika. Daarom toch een succesverhaal. Nog steeds is West-Michigan een belangrijk trekpaard van de Noord-Amerikaanse economie. Werkloosheid bestaat er nauwelijks. De arbeidsmoraal is er bijzonder hoog en vakbonden krijgen er geen voet aan de grond. Daarnaast zijn het vooral familiewaarden en religie die het leven in de conservatieve streek bepalen. De steden en dorpen heten er Holland, Zeeland, Friesland, Borculo enzovoort. Namen als Hoogland, Van Koevering, Sieketee en de Vries zijn er normaal.  
De journalisten Gert Janssen en Cees Maas bezochten West-Michigan tweemaal, eenmaal vergezeld van fotograaf Frank Viergever. Doel van deze reizen was een boek maken over het succes van de Nederlandse pioniers in West-Michigan, het middelpunt van de Nederlandse cultuur in Amerika. Het resultaat is een boeiende en amusante documentaire die in woord en beeld het verhaal vertelt over het heden en verleden van een opmerkelijk stukje Amerika.

‘De meeste indianen hadden rond 1847, toen de Nederlandse kolonisten arriveerden, het gebied rond Black Lake al verlaten. Door de Amerikaanse overheid waren ze verjaagd naar de reservaten in het noorden van Michigan. Hun aantal in die tijd wordt geschat op ongeveer vierduizend mensen. In het verre verleden was Michigan het domein van drie grote stammen: de Ottawa's - waar het gewest rond Holland naar genoemd is - de Pattawattomies en de Chippewa's. De verhouding tussen Hollanders en de Indianen was overigens vrij goed. Van ruzie is weinig bekend.' (pagina 39)

  • Gert Janssen, Cees Maas en Frank Viergever. Over Zee- en Hollanders Het succesverhaal van Nederlandse emigranten in West-Michigan. ISBN 9023906233. Boekencentrum Zoetermeer, 1998.

De handelsreiziger van de Nederlandse Cocaïne Fabriek

door Conny Braam

Op 31 juli 1917 klimt de 26-jarige Engelse onderwijzer Robin Ryder in de buurt van Ieper een loopgraaf uit en rent overmoedig de Duitse mitrailleurs tegemoet. Drie dagen later raakt hij zwaargewond door een Duitse granaat; voortaan moet hij zijn gezicht verbergen achter een maskertje. Op ongeveer hetzelfde moment haalt zijn leeftijdsgenoot Lucien Hirschland, handelsreiziger van de bloeiende Nederlandsche Cocaïne Fabriek, een grote order binnen van een Engelse farmaceutische firma, en kort daarop sluit hij met een inkoper van het Duitse leger een lucratieve deal. Van de provisies kan hij zijn felbegeerde Harley Davidson kopen. Na de wapenstilstand brengt een wonderlijk toeval Robin Ryder in huize Hirschland, waar hij liefdevol wordt opgevangen door Lucien's jongere zus Swaantje. Er groeien verwachtingen en illusies, maar door bedrog en zelfbedrog raken hun levens volledig ontworteld, want de oorlogsveteraan heeft meer te verbergen dan zijn verminkte gezicht. De handelsreiziger is een weergaloze roman, gebaseerd op ware feiten.

‘Op 12 maart 1900 werd door de cultuurmaatschappij de Koloniale Bank tezamen met een aantal planters in Indië de N.V. Nederlandsche Cocaïne Fabriek (NCF) opgericht. In de fabriek werd cocaÏne gewonnen uit coca die in Indië werd verbouwd. Al in 1878 was de hortus botanicus van Buitenzorg op Java begonnen met de experimentele kweek van cocastruiken die vanuit Peru waren ingevoerd.' (pagina 411)

Connie Braam. De handelsreiziger van de Nederlandse cocaïne Fabriek. ISBN 9046806753. Nieuwe Amsterdam, 2009

Kampdagboeken

door Beb Vuyk

Ten tijde van de Japanse bezetting in Nederlands Indië is Beb Vuyk geïnterneerd in een aantal stads- en buitenkampen op Java, waaronder Kampong Makasa, waar zij van februari tot september 1945 verbleef. Aanvankelijk voelt ze zich er tot haar eigen verbazing en verontrusting tamelijk gelukkig, maar als de omstandigheden verergeren, wordt het dagboek aangrijpender. Zonder zelfbeklag of haatgevoelens jegens de onderdrukkers beschrijft zij in een registrerende, sobere stijl de verschrikkingen van het kamp: de vernederingen, de honger, de vele ziekten en het toenemend aantal doden, de verstikkende angst en de groeiende onzekerheid over het ongewisse lot van haar man Fernand en haar oudste zoon Hans. Kampdagboeken van Beb Vuyk is een van de meest indringende documents humains over de internering van Nederlanders in Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog.

‘We krijgen een persbericht in stencilvorm, en er komen Rode Kruisbrieven uit Nederland. Behalve in berichten van ‘thuis' zijn de meesten niet erg geïnteresseerd in wat er in de rest van de wereld gebeurt. De kampbewoners concentreren zich voornamelijk op het eigen lot en maken zich bezorgd over de revolutionaire situatie. Ik probeer hun iets uit te leggen over de achtergrond en idealen van de Indonesische nationalisten. Sommigen zijn wel geïnteresseerd, voornamelijk mijn naaste buren die mij goed kennen. Gisteravond was er een incident. Eén van de vrouwen, die een meter of tien verder woonde, het was de moeder van Sofietje, kwam zeggen dat het maar eens uit moest zijn! Indië behoorde aan Nederland toe en zo zou dat blijven. En toen ik haar spottend vroeg: ‘Nu en tot in alle eeuwigheid,' begon ze te schelden en noemde mij een landverrader.' (Eind september 1945, pagina 126)

Beb Vuyk. Kampdagboeken. ISBN 9045700301. Augustus, Amterdam/Antwerpen, 2005

Marokko door Nederlandse ogen 1605 - 2005

Abdelkader Benali en Herman Obdeijn

De stad maakte een onverzadigbare indruk, het leek alsof er steeds meer bij kon, alsof alles wat de mensen verborgen hielden, alles waar ze zich voor schaamden, alle stille, geheime liefden die ze hadden in een onophoudelijk circus van beweging, goederen, geschreeuw, aandachttrekkerij, geilheid, spiritualiteit, lol in het leven en grimmigheid naar buiten vloeide. Geleund tegen het Atlasgebergte en door slechts veertien kilometer zee gescheiden van Europa is Marokko vanuit Mekka bezien het uiterste Westen. Door de eeuwen heen waren Nederlanders gefascineerd door dit land waarmee sinds 1605 officiële betrekkingen bestaan.

‘Terwijl zeerovers ordinaire bandieten waren die elk schip plunderden, waren kapers in principe respectabele zeelui die binnen de internationale wetten opereerden. Kapers kregen van hun nationale overheid een kapersbrief waarmee zij het recht hadden om schepen van vijandelijke naties aan te vallen en buit te maken. De opbrengst werd volgens een vastgestelde sleutel verdeeld tussen de bemanning en de overheid. Kaperschepen waren in feite oorlogsschepen van particulieren.' (pagina 40)

‘In de jaren zestig van de vorige eeuw begon een ontwikkeling waarvan niemand op het moment zelf zich realiseerde hoe groot de invloed zou zijn op de Nederlandse samenleving en hoe dit het beeld van Marokko zou gaan bepalen. Marokkanen kwamen naar Nederland om er voor kortere of langere tijd te werken. Door de economisch opleving in Europa vanaf 1960 en het toenemende aantal mensen dat werk in de dienstensector prefereerde boven werk in de fabriek gingen de geïndustrialiseerde landen van Noordwest-Europa elders arbeidskrachten zoeken voor werk in de mijnen en in de industrie.' (pagina 211)

De parels aan de kroon

door Gert Oostindië

De parels en de kroon is de eerste overkoepelende studie van de bijzondere verhouding tussen het koningshuis en de koloniën in oost en west. Gert Oostindië laat zien welke rol de vorsten door de eeuwen heen in de overzeese gebieden hebben gespeeld, waar de loyaliteit met de Oranjes in de koloniën vandaan kwam, en wat die op dit moment nog waard is. De parels en de kroon is rijk geïllustreerd met nog niet eerder vertoonde foto's.

‘Er zijn geen aanwijzingen dat de opeenvolgende koningen zich actief inzetten voor de afschaffing van de slavernij. Willem I had in 1815 geen andere keuze dan de door de Britten opgelegde afschaffing van de slavenhandel over te nemen. Hij maakte niet de indruk zich sterk te maken voor de strikte naleving van dit verbod. Hij ondernam niets om de slavernij in zijn rijk te beëindigen en deed niet veel om dit systeem op zijn minst te verzachten.' (pagina 30)

‘Je kunt je afvragen of de Oranjes rijk zijn geworden van de koloniën. Rijk werden ze niet alleen of in de eerste plaats door koloniaal bezit. Wel droegen de koloniën bij aan hun vermogen, deels door directe eigen inkomsten, deels indirect, via de nationale schatkist. Heel Nederland heeft geprofiteerd van het kolonialisme. Hoeveel de koloniën bijdroegen aan de economische ontwikkeling van Nederland is nog steeds een onderwerp van debat. Het staat vast dat Oost-Indië veel belangrijker was dan West-Indië en dat de belangrijkst Indische bijdrage werd geleverd in de laatste eeuw voor de Tweede Wereldoorlog. De hoop dat de Caribische koloniën wingewesten zouden worden was toen al opgegeven. Kortom, een sterke profijtelijke betrokkenheid van de Oranjes bij het kolonialisme. De Nederlandse monarchie staat daarin niet alleen.' (pagina 140)

  • Gert Oostindië. De parels aan de kroon Het koningshuis en de koloniën. ISBN 9023422554. De Bezige Bij, Amsterdam, 2006

Nieuw Amsterdam

door Russel Shorto

In de zeventiende eeuw begon de emigratie vanuit Europa naar Amerika. De eerste stop voor veel Europeanen was Manhattan, een eiland met de functie van een pier in de oceaan. Alleen op het uiterste puntje woonden mensen, een bonte verzameling Noren, Duitsers, Italianen, Afrikanen, Bohemen en leden van Indiaanse volken, in een door de Hollanders gestichte nederzetting. Al deze mensen vonden een manier om samen te leven op de grens van chaos en orde, vrijheid en verdrukking. De Amerikaanse geschiedenis is geschreven door Engelsen, maar in hun verhalen is bijzonder weinig ruimte voor de grote rol die de Lage Landen hebben gespeeld. In Nieuw-Amsterdam wordt deze rol in een helder daglicht geplaatst. Russel Shorto toont aan hoe groot de invloed van die eerste jaren was op het huidige New York.

‘Rond middernacht ‘hoorde ik een geschreeuw en liep de wallen van het fort op en keek naar Pavonia, zag niets dan schieten en hoorde schreeuwen dat de indianen in hun slaap vermoord werden'. Kort daarop verscheen onverwacht een indiaans paar, dat De Vries wel kende, in het fort. Het was hen gelukt aan de slachting te ontkomen, waarvan ze in de verwarring dachten dat die werd uitgevoerd door de Mohawks. De Vries vertelde hen dat het de Nederlanders waren die hun tijdelijke onderkomen met de grond gelijk maakten, en dat Fort Amsterdam wel de laatste plaats was waar ze moesten komen om te vluchten. Hij hielp hen in de bossen te ontsnappen. 's Ochtends hoorde De Vries de soldaten bluffen dat ze ‘tachtig indianen hadden vermoord, en mensen dat ze een Romeinse daad hadden verricht door zoveel indianen in hun slaap omgebracht te hebben.' (pagina 148)

Russel Shorto. Nieuw Amsterdam. De oorsprong van New York. ISBN 9049200640. Forum, Amsterdam, 2009

Ons Indisch erfgoed

door Lizzy van Leeuwen

De Indische cultuur in Nederland wordt sinds jaren gezien als een kleurrijke, gezellige en smakelijke verrijking van het nationale culturele palet. De Indische nostalgie is inmiddels een gevleugeld begrip geworden, de Pasar Malam Besar een nationaal evenement en de Indische eetcultuur vond algemeen en gretige ingang. De vraag naar de betekenis van de Indische cultuur als postkoloniaal verschijnsel werd lange tijd niet gesteld. Ons Indisch erfgoed beschrijft de wordingsgeschiedenis van de Indische cultuur als uitdrukking van de stille naoorlogse worsteling met het verlies van Nederlands-Indië en de komst van ruim 300.000 postkoloniale migranten. Aan die worsteling namen en nemen - naast de overheid - vele Indische en gewone Nederlanders deel, van jong tot oud, tot op de dag van vandaag. Wie bepaald eigenlijk wat de Indische identiteit is? Welk beeld van Indië mag blijven bestaan en wat moet worden vergeten? Hoe ongevaarlijk is de Indische cultuur?

‘Het wel en wee van de Nederlanders in Indië is eeuwenlang onderwerp geweest van de verbeelding en bestudering, zowel van oplettende tijdgenoten als van historici en andere ‘terugblikkers'. Aan de andere kant heeft de manier waarop de Oost gekoloniseerd is, en dan vooral de bijzondere bevolkingspolitiek, bijgedragen aan het ontstaan van een hybride lokale cultuur, weerspiegeld in bijvoorbeeld een grote en ongekend rijke schat aan koloniale literatuur. Aan de andere kant heeft diezelfde bevolkingspolitiek van meet af aan vele gekleurde Indische Nederlanders redenen gegeven tot diepgaande en soms vertwijfelde (zelf)reflectie wat betreft hun nationale en culturele identiteit.' (pagina 28)

Lizzy VanLeeuwen. Ons Indische erfgoed. Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit. ISBN 903513396. Bert Bakker, Amsterdam, 2008.

Batavia

door Hendrik E. Niemeijer

In 1619 verwoestte Jan Pieterszoon Coen het havenstadje Jakarta op West-Java. Al snel verrees onder VOC-bestuur (Vereenigde Oost-Indische Compagnie) een nieuwe, onneembare vestingstad: Batavia. Dit werd het centrale ‘rendez-vous' van de VOC-handel in Azië, en zo is de stad ook de geschiedenis in gegaan. De vestingkolonie die de eerste Nederlandse kolonisten voor ogen stond, mislukte echter. Batavia werd voorall een Aziatische kolonie met een samenleving die voor de helft uit slaven bestond. Het koloniale bestuur kan de toeloop van Aziaten beperken maar controle op de etnische groepen was moeilijk. Segregatie werkte niet, het criminaliteitscijfer was hoog en de stedelijke instanties moesten drugsgebruik, gokverslaving en concubinaat gedogen. Het Nederlands als omgangstaal bleek onhaalbaar; het platte Portugees en Maleis genoten de voorkeur. Toch werden duizenden Aziaten, zowel vrijen als slaven, ingeburgerd in het christendom. Dit boek laat zien hoe Nederlanders zich ruim drie eeuwen lang krampachtig inspanden voor de inburgering, scholing, kerstening en sociale controle van een mutli-etnische en mutli-religieuze samenleving. Daarbij werden harde middelen als gedwongen catechisering, kettingslagen en rottingslagen niet geschuwd. Maar er was ook plaats voor vrolijkheid op de serambi voor het huis, in het buurtcafé of tijdens tochtjes met een prauw.

‘Zowel de Compagnie als de eerste generaties kolonisten zagen het als hun dure plicht hun slaven en slavinnen zo gauw mogelijk kerstenen. Dit ongetwijfeld naar het voorbeeld van Genesis 24, waarin aartsvader Abraham ook de slaven tot zijn huisgezin tekende. In plaatsen als Batavia, Malakka, Colombo en aan De Kaap, gaf de doop de slaven het recht op een huwelijk, een christelijke begrafenis, en een erfenis, kortom, een civiele en juridische status in een christelijke samenleving.' (pagina 269)

‘Het is verleidelijk om ons te laten meeslepen door de maatschappelijke orde die door de stedelijke instanties werd nagestreefd. Maar bestudering van voorgeschreven orde mag niet doen vergeten dat de toenmalige samenlevingen daar veelal van afweken. Haar inwoners waren meer dan de optelsom van de bevolkingsstatistieken of de uitkomsten van onderzoek. De uitdaging bij de verdere beeldvorming over de koloniale samenleving van Batavia ligt ook in het ontdekken van informele structuren, van de richting die mensen zelf aan hun leven gaven, in gedrag en leefstijl van de onderscheiden en zich met elkaar vermengende etnische groepen.' (pagina 358)

Hendrik E. Niemeijer. Batavia. Een koloniale samenleving in de 17de eeuw. ISBN 9050187234. Balans, 2005

Max Havelaar van Fons Rademakers

Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij is een Nederlands Indonesische speelfilm uit 1976 van Fons Rademakers, naar de gelijknamige roman van Multatuli, pseudoniem van Eduard Douwes Dekker.

De hoofdrollen worden gespeeld door Peter Faber (Max Havelaar) en Sacha Bulthuis (Tine). Rutger Hauer, die de hoofdrol had willen spelen, vervult een bijrol als Duclari; Krijn ter Braak speelt de controleur Verbrugge en Adendu Soesilaningrat speelt de rol van inlands regent. Het camerawerk is van Jan de Bont. Het scenario van Gerard Soeteman is gebaseerd op Max Havelaar, maar vooral aan het einde van de film krijgt de geschiedenis van Saïdjah en Adinda meer nadruk. Willem Frederik Hermans bekritiseerde het resultaat; het kon volgens hem wegens de zwakke compositie geen verfilming van het boek worden genoemd.

De film is grotendeels in Indonesië gedraaid, met steun van de Indonesische regering. Omdat het Soeharto-regime moeite had met de scènes over onderdrukking door een inlandse regent, was Max Havelaar pas in 1987 voor het eerst in Indonesië te zien. Ook in verschillende Europese landen met een koloniaal verleden werd de film niet uitgebracht. De scènes waarin het optreden van het KNIL (Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger) worden verbeeld maakten in Nederland duidelijk dat het in de 19de eeuw al een eigen My Lai had gekend.

Max Havelaar won de speciale juryprijs op het filmfestival van Teheran, een ereprijs op het filmfestival van Napels, en de Deense Bodil voor de beste niet-Engelstalige film. De film werd in 2003 door A-Films en het Nederlands Filmmuseum op dvd uitgebracht, als onderdeel van een box met 11 Rademakers-films.

Als de wereld vergaat, ga ik naar Nederland

door Jan Blokker jr

De grote Duitse schrijver Heinrich Heine zou eens hebben opgemerkt: ‘Als de wereld vergaat, ga ik naar Nederland; want daar gebeurt alles altijd vijftig jaar later.' Het is een fraaie en veel geciteerde paradox. Maar hij is niet van Heine. Misschien is het wel typerend voor Nederland dat de uitspraak omarmd is door een progressieve elite van na de Tweede Wereldoorlog, die de wereld en zichzelf ervan lijkt te willen overtuigen dat Nederlanders saaie mensen zijn, door en door burgerlijk en nooit eens avontuurlijk. Er zijn vele manieren om een geschiedenis van Nederland te schrijven. Jan Blokker jr. neemt de lezer mee langs veertig uitspraken van Nederlanders en van beroemde buitenlandse bezoekers aan de lage landen. Er ontstaat een rijk en afwisselend beeld van een eigenaardige verzameling mensen, samengedreven in een splinter van Noordwest-Europa. Sommigen getuigen van hun bewondering voor dit volk, anderen van hun afkeer. En vrijwel steeds is er sprake van opperste verbazing. Hoe kan dat? Hoe kunnen hier mensen wonen?

‘In een Chinese encyclopedie uit de eindtijd van de Ming-dynastie (1368-1644) wordt over Hollanders het volgende geschreven: ‘De Hollanders, roodharige barbaren, zijn groot, zeer sterk en hebben wilde manieren. Ze zijn hebzuchtig en sluw, weten alles van handel in kostbare goederen en zijn heel slim als het erop aankomt winst te maken. Voor winst geven zij hun leven en geen land ligt daarvoor te ver. Ze hebben grote schepen met enorme kanonnen die op zee heel nuttig zijn (...) Op de schepen zijn allerlei kleine uitvindingen. De zeilen hangen als webben en zijn zo wendbaar, dat zij uit alle windrichtingen de wind kunnen vangen. Als je de Hollanders op zee ontmoet, word je zeker door hen beroofd.' Belust op winst en als vanzelfsprekend bereid daarvoor te roven. Zou dat tot de VOC-mentaliteit horen?' (pagina 67)

‘Na de tweede operatie (de politionele acties), rond Kerstmis 1948, werd Nederland door een tweetal resoluties van de gloednieuwe Veiligheidsraad gedwongen de militaire handelingen te staken. Onder zware druk van de Verenigde Staten (en onder dreiging dat de Marchallhulp zou worden stopgezet) werd in 1949 opnieuw onderhandeld. Aan het eind van dat jaar, op 29 december, vond in Amsterdam de soevereiniteitsoverdracht plaats.' (pagina 150)

De njai - Het concubinaat in Nederlands-Indië

door Reggie Baay (1955)

In het koloniale Nederlands-Indië  hebben altijd meer Europese mannen dan Europese vrouwen gewoond. Voor dit blanke mannenoverschot vond men een praktische oplossing: het concubinaat. De soldaten, planters of ambtenaren gingen samenleven met een Indonesische, of ook wel een Chinese of Japanse vrouw. Zo'n vrouw werd een njai genoemd.

Reggie Baay (zelf kleinkind van een njai) interviewde kinderen en kleinkinderen van njais en verzamelde unieke foto's. Uit dit materiaal heeft hij geput om de geschiedenis een gezicht te geven: het gezicht van de oermoeder, de vrouw die nu (eindelijk) haar rechtmatige plaats in de geschiedenis komt opeisen.

Mede door het gevoerde beleid gedijde het concubinaat in de kolonie. En wel zo dat verwaarloosde, uit het concubinaat geboren Euraziatische kinderen er al vroeg in de zeventiende eeuw een maatschappelijk probleem vormden. De verhoudingen waren van dien aard dat de Europese mannen weinig binding hadden met de Euraziatische kinderen die zij verwekten. En andersom gold dat ook. De meeste van deze kinderen zullen zich niet erg ‘Europees' hebben gevoeld. Velen werden immers, zoals gezegd, al op jeugdige leeftijd in de steek gelaten. Batavia beschikte dan ook al sinds 1624 naast een armenhuis over een weeshuis.' (p.25)

De meeste militairen die zich een relatie konden veroorloven verkozen als samenlevingsvorm dus het concubinaat boven het huwelijk. Dat kwam door de beperkte beschikbaarheid van geschikte (Europese) huwelijkskandidates, maar vooral doordat de njai bekendstond als minder veeleisend en ‘makkelijker in de omgang'. Daarnaast was een relatie met een inheemse vrouw eenvoudig en op elk moment te beëindigen.' (p.130)

Uitgever Athenaeum, ISBN: 978 90 253 6360 4, Amsterdam, 2008 

De geschiedenis van de WIC

door Henk den Heijer

De verovering van de zilvervloot door Piet Hein is bij de meeste Nederlanders wel bekend. Maar veel verder gaat de kennis van de West-Indische Compagnie (WIC) meestal niet. Onterecht, zoals dit boek laat zien. Want de opkomst, bloei en ondergang van de WIC vormen een fascinerende episode in de Nederlandse geschiedenis. 
In De geschiedenis van de WIC kijkt historicus Henk den Heijer verder dan de wapenfeiten. Hij belicht uitvoerig de organisatie van de WIC in Nederland, evenals het beheer van de koloniën in Amerika en de handelsactiviteiten in Afrika. Uiteraard komen ook de tegenslagen aan bod, die uiteindelijk leidden tot de roemloze opheffing van de Compagnie in 1791. 
In 1664-1665 schoot admiraal De Ruyter de WIC te hulp in West-Afrika. Het werd zijn verste en belangrijkste strafexpeditie. Binnen enkele maanden slaagde hij erin de door de Engelsen veroverde bezittingen te hernemen, hetgeen mede aanleiding was voor het losbarsten van de Tweede Engelse Oorlog. Ter gelegenheid van het Michiel de Ruyterjaar 2007 verschijnt dit standaardwerk over het roerige bestaan van de WIC in een speciale, rijk geïllustreerde editie.

‘In januari 1629 keerde de vloot in de Republiek terug, waar Piet Hein een vorstelijke ontvangst wachtte. De enorme buit die de admiraal voor de Compagnie had weten te veroveren, leverde 11,5 miljoen gulden op. Het voornaamste deel van de buit werd gevormd door 177.000 Amsterdamse ponden zilver, die een waarde van acht miljoen gulden vertegenwoordigden. Voorts bestond de buit uit 66 pond goud, duizend parels alsmede beduidende hoeveelheden indigo, cochenille (rode verfstof), zijde, huiden en andere producten.' (pagina 63)

‘Tenslotte had de Compagnie een goed uitgerust slavenmagazijn in Paramaribo, waar enkele personeelsleden de verkoop van slaven en de afhandeling van de betalingen regelden. De commiezen voor de slavenhandel moesten ervoor zorgen dat de aangevoerde slaven tegen een zo hoog mogelijke prijs werden verkocht. Krachtens een in 1682 gesloten overeenkomst was de WIC verplicht de slaven publiekelijk bij opbod te verkopen. Om potentiële kopers te trekken moesten de slaven er gezond uitzien. Vandaar dat zij direct na ontscheping door een chirurgijn op ziekten en gebreken werden gecontroleerd. Op de dag van verkoop werden de slaven flink met olie ingewreven om ze zo gezonder te doen lijken.' (pagina 161)

Henk den Heijer. De geschiedenis van de WIC. ISBN 9057304783. Walburg Pers, Zutphen, 2002

Zeepost

door Roelof van Gelder

Een wanhopige zeemansvrouw schrijft in 1664 aan haar man op een oorlogsschip van Michiel de Ruyter, een ongeruste jongen in Vlissingen smeekt zijn broer in West-Indië naar huis te komen en een zekere Jetje in Paramaribo richt in 1795 een desperate liefdesbrief aan de zeeofficier die haar verlaten heeft. Aldus een paar van de brieven in Zeepost, die ooit in beslag werden genomen op gekaapte Nederlandse schepen. 
Roelof van Gelder selecteerde de meest persoonlijke brieven uit de collectie en hertaalde deze in hedendaags Nederlands. Zeepost geeft een uniek en indringend beeld van het dagelijks leven in Nederland in de 17e en 18e eeuw.

‘Ik hoop op uw gezondheid. Voor mij en ons kind dank ik God voor gezondheid. En ik heb uw brief door de jongeman die lang bij u is geweest in Indië. En hij heeft mij ook mondeling verteld hoe het daar met u gaat. Hetwelk mij wel zeer bedroeft dat u het daar zo slecht heeft, want u bent dat niet gewend. Daarom kun u zich daar zo niet staande houden.' (pagina 143)

Roelof van Gelder. Zeepost. Nooit bezorgde brieven uti de 17e en de 18e eeuw. ISBN 9045004891. Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2008

J. P. Coen

door Ruud Spruit

Jan Pieterszoon Coen (1587-1629) beleefde in zijn vrij korte leven een stormachtige carrière in dienst van de VOC. Op 20 jarige leeftijd vertrok hij als onderkoopman naar Indië om er bijna elf jaar later als gouveneur-generaal te zijn.

‘Coen is bepaald niet de geschiedenis ingegaan als een sympathieke en geliefde figuur. Zijn minderen sidderden voor hem, zijn meerderen ergerden zich, zijn vijanden haatten hem. Maar allen hadden gemeen dat ze min of meer respect koesterden voor de rechtlijnige man, die bezeten was van maar één ideaal: een groot koloniaal rijk te stichten.' (pagina 110)

Ruud Spruit. J.P.Coen. Dadgen en daden in dienst van VOC, ISNB 9026942303. De Haan, 1987

Indische duinen

door Adriaan van Dis

Een jongen groeit op in een gezin met een Japans kampverleden. Het gezin vindt, eenmaal teruggekeerd uit het oude Indië, geen vrede in Nederland. Het vestigt zich in een koloniaal huis in de duinen; daar wordt de zoon geboren. Hij is de buitenstaander die wordt opgevoed in een sfeer van verzwegen leed. Zijn vader wil hem harden voor de volgende oorlog. Pas als hij volwassen is, lukt het de jongen de leugens en geheimen van het gezin te ontrafelen. De ik-figuur, in Nederland geboren, is lid van een Indisch repatriantengezin dat zich met zijn Japanse bezettingstijdervaringen in 'gastvrij' Nederland tracht te handhaven. Op de zoektocht naar zijn wortels stuit hij op feiten die hem zijn familie leren waarderen - met name zijn gehate gestorven vader. Historische feiten, herinneringen in flashback en eigentijdse belevenissen brengt de auteur (1946) zonder nostalgie bijeen in een bijzondere familieroman met veel herkenbare situaties en goede sfeertekeningen.

‘De gezagvoerder zei dat Nederland nu voor hem lag, het vliegtuig zette de landing in. Iemand had de luikjes naar beneden gedaan, het ochtendlicht kierde langs de randen. De moeder wilde de kust zien, ze schoof haar luikje op en keek omlaag. Ze zag alleen maar golven.' (pagina 281)

Adriaan van Dis. Indische duinen. ISBN 9045702094. Augustus, Amsterdam, 2009

Indisch leven in Nederland

door Annemarie Cottaar e.a.

Wie houdt er niet van om te grasduinen in privé-albums? Op de meest directe manier leggen ze ons verleden bloot. De Indische collectie van het Historisch Beeldarchief Migranten is een ideale bron om door te dringen tot het leven van Nederlanders na het verlaten van de voormalige kolonie. In de collectie van bijna duizend foto's zijn zelden geziene beelden uit het dagelijks leven vastgelegd. Aan Indische schrijvers en journalisten werd gevraagd om een bijdrage te leveren in de vorm van een persoonlijk verhaal over hun ervaringen. Er worden allerlei aspecten belicht; onvermijdelijk is daarbij natuurlijk een bijdrage over de Indische eetcultuur. Maar ook meer emotionele zaken als het verdriet over het vertrek uit het zo geliefde geboorteland, de beleving van de gemengde afkomst en het gebrek aan begrip voor de Indische gemeenschap in Nederland komen aan de orde. In de bijdragen van de jongere generatie krijgt men een beeld over hoe er gedacht wordt over de overdracht van de historische feiten en de beleving van de Indische cultuur en het behoud van de Indische identiteit. Wat is er overgebleven van de Indische leefstijl in Nederland? De foto's en verhalen in dit boek vertellen de geschiedenis achter het clichébeeld van de geruisloze aanpassing van Indische landgenoten uit de Oost.

‘Geen valser vriend dan de herinnering. Neem het Indië dat wij achter ons lieten. Mijn Indië... Het zou mij niet veel moeite kosten onze overtocht met de Klipfontein van Palembang naar Amsterdam voor de geest te halen. De klamme hut, de geur van kots in de holklinkende gangen en de schrik in de ogen van mijn vader toen hij een buiging maakte voor de marechaussees die bij de sluizen van IJmuiden aan boord spongen. Per ongeluk. Of uit gewoonte misschien, omdat in de drieënhalf jaar kamp die achter hem lag het buigen in zijn rug was gaan zitten. Een overlevingshouding. Hij werd er nog om uitgelachen ook.' (Adriaan van Dis, Leugenland, p.181)

Annemarie Cottaar e.a. Indisch leven in Nederland. ISBN 9029075503. Meulenhoff Amsterdam, 2006

Oeroeg

door Hans Hylkema naar een boek van Hella S. Haasse

In het najaar van 1993 wordt de verfilming van Hella Haasse's debuut Oeroeg in de regie van Hans Hylkema uitgebracht. De regisseur heeft weliswaar het boek als uitgangspunt genomen, maar laat de jeugdvriendschap tussen de twee jongens vanuit een geheel ander, meer politiek, perspectief zien. De twee hoofdrollen worden gespeeld door Rik Launspach en Martin Schwab.

Het boek Oeroeg dient als uitgangspunt om een vriendschap tussen de Nederlandse planterszoon Johan ten Berghe en de Indische jongen Oeroeg te verbinden met de politionele acties in voormalig Nederlands Indië. De film begint waar het boek eindigde. Johan wordt in 1947 als luitenant uitgezonden naar Indonesië tijdens de Politionele Acties. Het land uit zijn herinnering is veranderd: zijn vader werd vermoord, de oud-kolonisten zijn verbitterd en de vrijheidsstrijd woedt in alle hevigheid. Johan gaat op zoek naar zijn jeugdvriend Oeroeg en stelt hem, wanneer zij oog in oog staan, de onontkoombare vraag: 'kunnen wij nog vrienden zijn?'. Oeroeg's antwoord is een schrijnende weergave van de ongelijke verhoudingen: 'niet zolang één Nederlander gelijk staat aan twaalf Indonesiërs'. De film eindigt met de tekst: 'Het kostte ruim vijftienduizend mensenlevens, voordat Nederland op 27 december 1949 om half vier 's middags de zelfstandigheid van haar voormalige kolonie Indonesië erkende'.

Tirannie van het berouw

door Pascal Bruckner

Heeft Europa monsters gebaard, misdaden begaan en onrecht gecreëerd in andere delen van de wereld? Ja, en terecht wordt de Europese cultuur dan ook gekenmerkt door een kritisch zelfbeeld. In een vlijmscherp betoog verdedigt Pascal Bruckner echter de stelling dat Europa daarin veel te ver gaat. Het lijdt onder een collectief schuldgevoel: bijvoorbeeld over het vroegere feodalisme, de godsdienstoorlogen en het koloniale verleden, en over de wereldoorlogen van de vorige eeuw. Dit permanente berouw stuurt onze cultuur en politiek in de verkeerde richting.

‘Het aantal democratieën neemt nog steeds toe, maar er zijn nog talloze regimes die zich veel meer aangetrokken voelen door onze wapens, onze geavanceerde technologie en onze grote ondernemingen en weinig moeten hebben van gelijkheid en fundamentele vrijheden. Wat dat betreft is de haat tegen het Westen nog altijd de haat tegen mensenrechten en democratie. Wie het Westen omarmt, opent een deur waarachter opstand, chaos, verzet tegen als traditie vermomde misstanden en door de natuur gerechtvaardigde ongelijkheid op de loer liggen. Het plaatst elke samenleving voor onmogelijke opgaven: zich van het verleden losmaken en de vertrouwde cocon van de gewoonte verlaten. De haat tegen het Westen vindt zijn oorsprong niet in zijn echt vergrijpen, maar in zijn poging om ze recht te zetten door als één van de eersten zijn eigen agressiviteit af te gooien en de wereld te vragen zijn voorbeeld te volgen. Het heeft de kring van verstandhouding onder gewelddadige staten doorbroken, en dat is onvergeeflijk. (...) In dat opzicht is de werkelijke stuwende kracht achter het fundamentalisme niet zozeer de overdreven eerbiediging van de traditie als wel de angst voor een levenswijze die op individuele vrijheid is gebaseerd, voor voortdurende vernieuwing en het afbrokkelen van autoriteit. Tegelijk met de vrijheid groeit ook het verzet tegen de vrijheid, vooral tegen de emancipatie van de vrouw, een fundamentele symbolische verworvenheid van vorige eeuw.' (pagina 37)

‘Of de identiteit is een collectief project, of ze is en afwijzing en dus een negatieve constructie  die gericht is tegen een gedemoniseerde ander. Maar het is juist die demonisering die verhindert dat het trauma geneest en dat men aan een intensief proces van zelfonderzoek kan beginnen.' (pagina 94)

‘Dat we de slavenhandel en het kolonialisme niet terugvoeren op de vergassing van joden en zigeuners tussen 1940 en 1945 betekent nog niet dat we ze bagatelliseren. Zij vormen een andere categorie van het kwaad, want op dat gebied lijkt de menselijke verbeelding geen grenzen te kennen. Iedereen eist voorrang: wij waren de eersten, wij zijn joden in de overtreffende trap.' (pagina 94)

Pascal Bruckner. Tirannie van het berouw. Essay over het Europese masochisme. ISBN 9085064503. SUN, Amsterdam, 2007

Gedeelde weelde

door Lisa Jardine

De vooraanstaande Engelse historica Lisa Jardine beschrijft de vrijage tussen de Lage Landen en Engeland in de Gouden Eeuw. Het Kanaal overspannende contacten, gedeelde belangen en verbintenissen op het vlak van de wetenschap, de literatuur en de kunsten leidden tot een rijk proces van wederzijdse culturele assimilatie. Constantijn Huygens was een van de voornaamste drijvende krachten hierachter. Deze culturele wisselwerking veroorzaakte belangrijke verschuivingen in Engeland's culturele en politieke landschap. Jardine laat zien hoe onze zeventiende eeuwse cultuur niet alleen de Engelse identiteit verrijkte maar zich ook ontpopte tot het model voor Europese navolging op het vlak van commerciële voorspoed, ondernemersgeest, democratisering en tolerantie.

‘In 1615 verleenden de Staten-Generaal van de Republiek de Nieuw Nederland Compagnie toestemming voor reizen om handelsrelaties aan te knopen, in het bijzonder met het oog op de pelshandel, met de nieuwe, nog zwakke handelsposten die waren opgericht aan de monding van de Hudsonrivier. Vervolgens werd in 1621 de West Indische Compagnie opgericht. (...) Ze vestigden een Nederlandse handelspost bij het eiland Manhatten en bouwden Fort Oranje, een versterkt hoofdkwartier voor het gebied, bij het tegenwoordige Albany.' (pagina 343)

Lisa Jardine, Gedeelde weelde. ISBN 9029566582. Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2008

| Meer