Cape Fear 2

Tuin van Holland

Ik ben / Aku Adalah (Theatermonoloog)

van Reggie Baay

(Verontwaardigd) ‘Wie bent u?, vraagt u mij?

Wie wilt u die ik ben?

Wel, zegt u mij maar wie ik ben! Heb ik immers ooit een stem gehad in wie ik ben en hoe men mij ziet? Heb ik ooit zelf kunnen bepalen wie men van mij maakt?

Ik, en met mij de mijnen hebben bij uitstek moeten ervaren dat de autonomie over onze identiteit - als was het de gewoonste zaak van de wereld - ons werd ontnomen. Bij wet zelfs. En vanaf de geboorte. Nee, erger nog: al voor onze conceptie! Hoe dat zit zal ik u zo vertellen.

Eerst zal ik u helpen te beschrijven wie u voor u ziet? Wel, u ziet een man: gebruind; niet door de zon maar door de genen die hij heeft meegekregen. Kleiner en slanker dan de meeste van u en met een fijnere motoriek. ... Enfin, ik zal het u gemakkelijk maken: ik ben geen Nederlander; en zeker geen echte. Maar zeg mij in alle eerlijkheid: wie is hier een echte Nederlander? Wie is hier volledig van ‘vreemde smetten vrij'? Durft u op het graf van uw moeder te zweren dat er niet ooit Vlaamse kantwerkers zijn geweest die hun geile lusten met één van uw voorouders hebben gedeeld? Geen Franse Hugenoten, Portugese Joden, Spaanse veroveraars, Angelsaksische geloofsvluchtelingen en wat diens meer zij die zich met de dochters en zonen van uw voorfamilie hebben vermengd?

En wat in hemelsnaam is een ‘echte Nederlander'? Is dat iemand die beantwoord aan de nationale Nederlandse identiteit waarmee tegenwoordig te pas en te onpas wordt geschermd, en waarin morele ‘kwaliteiten' als tolerantie, openheid, bescheidenheid, deugdzaamheid en spaarzaamheid de boventoon voeren?

Nee, het ligt wellicht aanmerkelijk ingewikkelder. Immers, vanaf het moment dat de mens zichzelf bewust werd, stelde hij zichzelf de:existentiële vraag: ‘En ik, wie ben ik eigenlijk?' Nog afgezien van het feit dat bovengenoemde morele kwaliteiten van de Nederlandse identiteit gemakkelijk aangevuld of vervangbaar zijn door minder positieve als betweterigheid, schijnheiligheid, kneuterige truttigheid, middelmatigheid en gierigheid, bestaat er ook nog zoiets als culturele identiteit...

Ah, ik zie dat u schrikt; bang dat we hiermee in etnisch vaarwater terechtkomen! (Honend) En daarmee hebben we nog een 'kwaliteit' van de nationale Nederlandse identiteit te pakken: egalitarisme! Want wij zijn aan eenieder gelijk!, wordt er altijd hartgrondig door de Nederlander beweerd. Wat overigens grootmoedig lijkt, of in ieder geval zo moet overkomen, maar wat in wezen op pure lafheid is gestoeld: de Nederlander is doodsbang om beticht te worden van discriminatie. En terecht! Hij heeft daar alle reden toe. Hij heeft immers een lange, zéér lange traditie van onverhulde discriminatie... Ook dàt zal mijn geschiedenis duidelijk maken. 

Onze identiteit onderscheidt ons van de ander en maakt ons tot wie wij zijn. En dat is geen bagatel. Niet voor niets sprak de wijsgeer Plotinus al de ware woorden: ‘Als alle mensen aan elkaar gelijk zouden zijn, dan zouden ze niet bestaan!' Wij zijn dus onderscheidbaar van de ander juist door onze identiteit. En we ontlenen ons bestaansrecht eraan. Maar wie of wat maakt ons tot degene die wij zijn? Wie bepaalt datgene wat zo essentieel is voor ons bestaan? Zijn wij dat zelf of zijn dat anderen? En als dat laatste waar is, wat zijn dan de motieven van die ander? Mogen wij in dit verband in de goedheid en oprechtheid van die ander geloven, of moeten wij als mens wederom onze grenzeloze teleurstelling in onze soortgenoten  verbijten? 

Wel, mijn geschiedenis geeft een antwoord op die vraag en toont u de tragiek rondom de identiteit van mij en de mijnen in vol ornaat! Ik zal u daarom mijn verhaal vertellen, dat tevens het treurige verhaal is van mijn voormoeder: de Indische oermoeder! 

Toen in de 16e eeuw de spreekwoordelijke koopmansgeest de zonen van het Hollandse volk naar de Indische archipel dreef, werd daar niet alleen een ander volk geknecht en uitgebuit, maar werd ook - letterlijk - de kiem gelegd voor een hybride volk dat eeuwenlang werd ontkend en dus zichzelf niet kon zijn; een volk bovendien dat zich nu alweer in haar terminale fase bevindt; op het punt staat om weer te verdwijnen. Net zo snel als zij is ontstaan. Als een lichte rimpeling in de tijd. Alsof haar bestaan niet meer dan een ongelukkige en terloopse vergissing is geweest...

De drie drijfveren  voor grote wendingen in ons bestaan, zo maakt ook dit verhaal weer duidelijk, zijn geld, macht en seks. Aan geen van deze drie is er gebrek in deze treurige geschiedenis. De Hollandse kooplui waarover ik sprak, werden gedreven door hebzucht en expansiedrift. Deze twee ‘kwaliteiten' kregen bij uitstek gestalte in de Heren 17, de directeuren van de eerste multinational ter wereld: de Verenigde Oost-Indische Compagnie. En de behoefte aan seks, vraagt u zich af? Hoe zat het daarmee? Nou, maakt u zich geen zorgen; die behoefte werd vooral en in ruime mate aangetroffen bij haar honderden en later duizenden manschappen; de ploeteraars; de sjoemelaars; de deerniswekkende Europese dienaren van het grootkapitaal!

Niets weerhield de Calvinistische zonen van het Nederlandse volk ervan om zich meester te maken van land en schatten van de archipel. En daar bleef het niet bij, want ook de dochters van Azië waren allerminst veilig voor de grijpgrage klauwen van die blanke mannen met hun witte haren, rode gezichten en dikke neuzen. Zij, deze mannen dus, waren, zoals dat heet, ‘in de kracht van hun leven' en er was - dat zal u niet verwonderen - een schreeuwend tekort aan Europese vrouwen. Wat ligt er dan meer voor de hand - pragmatisme was hen niet vreemd - om dan - als surrogaat - de dochters van Azië in bezit te nemen? Niet uit liefde, nee, zeker niet bij de zusters van de Archipel die deze mannen afschrikwekkend vonden, en ook niet bij de Europese zonen voor wie de Aziatische vrouw hem te weinig op zijn moeder leek, maar, zoals zo vaak in de geschiedenis: simpelweg uit geile mannelijke lust die weer eens (honend) alle praktische en principiële bezwaren overwon. En aangezien de dochters van Azië niet vrijwillig genegen waren hun liefde aan deze mannen te schenken, verzonnen de Hollanders een list: net zoals zij voor hun behoefte aan arbeidskracht arme bruine mannen kochten op de slavenmarkten in Azië, konden zij, zo dachten zij, daar natuurlijk ook terecht voor bruine vrouwen!

De aldus verworven Aziatische slavin moest niet alleen zijn toegewijde bediende zijn, maar zij moest ook - u raadt het al - zijn vunzig bed delen! Zodoende werd zij de moeder van zijn kinderen. En op de geboorte van deze kinderen, geachte aanwezigen, was de blanke man niet gesteld. Sterker nog, stelde hij geen enkele prijs. Bastaarden waren het; en zo werden ze ook behandeld. Onwelkome liplappen, blauwen, Indo's, want zo werden ze genoemd, voorbestemd om net als hun moeders, de nieuwe slaven en slavinnen van hun eigen vaders te worden! Zo ontstond een volk dat buiten de wil van de moeder werd geboren en onwelkom bij de vader was... Een volk geboren uit de onvrijwillige confrontatie van Oost met West... 

Toen, enkele eeuwen later, een nieuwe wind door de westerse wereld woei en men zich bewust werd van de onmenselijkheid van de slavernij, werd, zij het niet van harte en rijkelijk laat, ook in Nederlands-Indië de banvloek over deze abjecte praktijken uitgesproken. Dit stelde de Europeaan die de Aziatische slavin voor zijn genot gebruikte voor een groot probleem; hoe kwam hij nu in hemelsnaam aan een vrouw die hem, op zijn commando, terwille zou zijn?

En weer verzon de blanke man een list; met de smoes dat hij een huishoudster zocht poogde hij de dochters van de archipel over te halen tegen betaling bij hem in dienst te treden. En zij, mijn Aziatische moeders, goedgelovig als zij waren, en door armoede gedreven, stemden toe. En toen bleek dat er weinig was veranderd: de vrije bruine vrouw moest de man immers, net als haar zuster de slavin, op zijn commando ter wille zijn; niet alleen waar het zijn huis en haard betrof, maar ook - want dat beschouwde hij simpelweg als zijn recht en haar ‘taak' -  in zijn bedompt en stinkend bed! De geschiedenis herhaalde zich: de zachtaardige vrije vrouwen van het land baarden de zonen en dochters van de Hollander. En onderschat het aantal geborenen niet, want steeds meer en meer zonen van Europa waren inmiddels naar het groene paradijs gekomen, aangelokt door de vele verlokkingen die hen daar wachtten

Ik zie u ongelovig kijken, bevreesd dat hier een man staat die er niet voor terugdeinst schromelijk te overdrijven. Wel, dan zal ik u wat cijfers tonen: want wist u dat van alle Europese mannen in het verre Indië destijds zo'n driekwart, ja, u hoort het goed driekwart een inheemse concubine hield en haar in meer of mindere mate dwong het bed met hem te delen? Nou ja, zult u zeggen, driekwart van wat? Van 10, 20, 30? Nee, mijn beste toehoorders, driekwart van - bijvoorbeeld - de zestigduizend blanke heren die rond 1895 de kolonie Nederlands-Indië bevolkten, dat maakt dus vijfenveertigduizend brute blanke mannen! Wilt u dat ik doorga en u voorreken hoeveel kinderen zij in de loop der tijd bij de bruine vrouw verwekten?

De vele, vele kinderen die ter wereld kwamen, Indo-Europeanen, halfbloeden, Indo's, waren weliswaar de zonen en dochters van deze blanke mannen, maar aanspraak maken op dezelfde identiteit en status als hun vaders, dat mochten zij niet. Stelt u zich eens voor: vaders die bij wet bepaalden dat hun eigen kroost - omdat zij donker waren van huid en op hun moeders leken - in hun ogen niet aan hen gelijkwaardig waren! Of sterker nog, die hen daardoor verachtelijk en minderwaardig vonden! Kinderen die zij daarom - niet zelden - o rampzaligen - samen met hun Aziatische moeders wegschopten als schurftige honden om hen vervolgens moedwillig te laten creperen...!

En als een blanke vader toch - gedreven door een basaal gevoel van menselijkheid - zijn donkere kroost een beter leven gunde, dan moest hij, omdat de wet van de Europeanen dat eiste, eerst volmondig zijn kinderen erkennen als zijnde zijn eigen kinderen! Maar ook als dát gebeurde; ook als de Europese man zijn kinderen wél als zijn gelijke wenste te beschouwen, dan nog werden zij in de praktijk geminacht, vernederd en achtergesteld. Dan nog werd hen simpelweg hun menselijke identiteit ontzegd!

Zo ontstond, in de loop van slechts enkele eeuwen een tussenvolk. Een volk dat klem zat en niet kon en mocht weten wie het zelf was. Geen Europeaan zoals hun vaders, maar ook geen kind van de archipel zoals hun moeders. Een stuurloos en gediscrimineerd volk, beschimpt en veracht door de één en gewantrouwd. en weggejaagd door de ander... 

Natuurlijk stelden ook de kinderen van dit volk zichzelf op zeker moment vertwijfeld Plotinus' vraag: ‘En ik, wie ben ik in hemelsnaam?' Het antwoord konden zij zichzelf helaas niet geven; niet gewend en niet toegerust om überhaupt iets van zichzelf te vinden! Dát ‘recht' hadden hun Europese vaders zich immers al voor de conceptie van dit volk toegeëigend. Zij immers hadden vooraf al bepaald... nee, wat zeg ik: vooraf al wettelijk vastgelegd dat kinderen geboren uit hun onwettige verhoudingen met de vrouwen van het land onwelkome bastaarden zouden zijn; een smet op het blazoen van de Europeaan in Indië; een ongeoorloofde aantasting van hun blank prestige ...

Om dit te rechtvaardigen, om hun raciale grenzen te bewaken, gaven zij hun kinderen een identiteit die zo negatief was; dat, zo veronderstelden zij, iedereen het wel met hen eens zou zijn: als die bastaarden zo slecht zijn, dan moet men ze wel verachten en kunnen zij nooit aan de blanke gelijk zijn! En aldus verspreidden zij het volgende koloniale clichébeeld van hun eigen halfbloednazaten. De Indo-bastaarden zouden dom en onbetrouwbaar zijn, vals, lui, zinnelijk en grenzeloos leugenachtig; van nature geneigd tot al het slechte   Kortom, daar waar bloedmenging had plaatsgevonden, zoals in de Indo, daar verenigde het slechtste van twee werelden zich in één mens! De personificatie van Gods gruwel! Dat waren zij, deze bastaarden!

En ook het volk van hun moeders ontzag deze kinderen niet: hoewel zij - overeenkomstig hun inborst -  minder hardvochtig oordeelde en met minder vals venijn, toch kwalificeerde zij dit ‘halve' volk als een volk van verwerpelijken; van ongelovigen; kinderen immers van een kafir; van een christenvader, en daardoor onwetend van het ware geloof... Maar wat belangrijker is, de Indo, immers de zoon of dochter van de blanke Europeaan, degene die zich als brute heerser in haar ‘woning' had gevestigd, werd door het inlandse volk beschouwd als zijn boosaardige handlanger. Een verrader dus van het eigen moedervolk! Het inlandse volk wantrouwde de Indo dan ook diep en wees hem de deur, zonder enige clementie!

En hun eigen moeders? Deden zij dan niets tegen al dit onrecht dat hun kinderen werd aangedaan? Tja, deze zachtaardige vrouwen wilden wel, maar konden niet; klem, als zij zelf zaten tussen de wereld van de blanken en hun eigen volk. Zij, deze vrouw, die goedaardigheid koppelde aan onmetelijk geduld, was immers voor de Europese man goed genoeg zolang zij zijn noden lenigde, had zij daarin voorzien, dan hoefde zij er niet op te rekenen dat zij daarvoor werd beloond in de vorm van dankbaarheid of gelijkwaardigheid, laat staan respect. En in de wereld van haar eigen volk werd haar terstond elk recht ontzegd op het moment dat zij zich inliet met die ongelovige koloniaal van wie zij zelfs de kinderen baarde! Zij, deze geduldige en liefdevolle oermoeder van het Indische volk, vond nergens een oor; had zelfs geen taal, geen stem die gehoord kon worden. Lijdzaam moest de inheemse vrouw dan ook toezien hoe niet alleen zijzelf eeuwenlang fundamenteel onrecht werd aangedaan, maar ook haar belangrijkste en enige bezit: haar kinderen... 

Toen, na vele jaren het geknechte volk van de archipel eindelijk haar eigendomsrechten op het eigen land kon laten gelden en zij - leve de gerechtigheid - de brute Hollandse bezetter na eeuwen uit haar woning kon verjagen, brak er een nieuwe, treurige episode aan in de identiteitsvorming van de Indo, de koloniale halfbloed.

Het Indonesische volk zag nu de kans schoon om haar gram te halen en verjoeg niet alleen de blanke koloniaal uit haar land, maar ook diens halfbloedkind; zijn vermeende handlanger. En zij, deze onterecht van collaboratie beschuldigde kinderen van de koloniaal, werden bedreigd en gemolesteerd, waardoor zij zich, zoals Hagar en Ismaël destijds, gedwongen zagen te vluchten uit het land waar zij geboren en geworteld waren. Maar waar moesten zij in hemelsnaam naartoe? Waar was er voor hen een toevluchtsoord? O, ironie: hen restte slechts een vlucht naar het land dat zich, net als hun verwekkers, geneerden voor hun bestaan: het land van hun vaders; het onbekende en kille land tussen de Waddenzee en de Schelde. Verwoed probeerde de hypocriete regering van het kille land een onderhandse deal te sluiten met de nieuwe leiders van de archipel. Zij wilde het halfbloedvolk op hun geboortegrond houden; desnoods als derderangsburgers in een van haat vervulde natie. Uiteraard tegen een fikse vergoeding voor de eventuele bereidwillige leiders. Een poging die niet alleen abject, maar ook tot mislukken was gedoemd. 

Hun vlucht en aankomst leek de uitkomst van een vloek; de diaspora van een losgeslagen volk: verjaagd uit de warme moederschoot en gedumpt in de kille armen van een onwillige en liefdeloze vader. ‘Hier', werd hen in het land van hun vaders ondubbelzinnig duidelijk gemaakt, ‘zult gij onhoorbaar en onzichtbaar te zijn, want onwelkom bent ge en mocht u zich roeren, mocht ge überhaupt enige aandacht opeisen, mochten wij überhaupt ook maar een greintje last van u hebben, dan zal het u bezuren. Niets, maar dan ook niets willen wij van u merken, want, laat dat duidelijk zijn, u bent hier gast, een zeer onwelkome gast!'

En de kinderen van het opgejaagde volk knikten dociel, wetend dat zij geen thuis hadden, nergens welkom waren en beseffend dat zij moesten leven van elke botsplinter die hen werd toegeworpen. Zij hielden zich daarom stil, pasten zich geruisloos aan en toonden zich, zoals bevolen, zeer gewillig en dankbaar. Wie immers altijd zo is neergedrukt met het besef niet - wat zeg ik - nooit ergens welkom te zijn, kent de angst elk moment te worden  weggejaagd als een schurftig dier. Diens tweede natuur wordt het dan om stil en onopvallend te zijn, om nooit zijn stem te verheffen. Of, erger nog: zich in extremitas aan te passen; witter dan wit te zijn; Hollandser dan Hollands. Opgaan in de dominante omgeving is dan het ultieme streven; in de hoop dat die omgeving vergeet dat degene niet één van hen is... Dat is dan ook wat velen van hen deden: zich hullen in de ‘perfecte' schutkleur. Met als consequentie: het vrijwillig en volledig opgeven van de eigen identiteit!

Men komt ze nu ook nog overal tegen, de nakomelingen van de inlandse vrouw en de Hollandse man die - in hun streven witter dan wit en Hollandser dan Hollands te zijn - hardnekkig hun inheemse afkomst en hun inheemse oermoeder ontkennen. Tegen beter weten in. Zolang hun Hollandse genen hen een licht uiterlijk hebben bezorgd, lukt het ze aardig die leugen in stand te houden. Maar bij hen die gezegend zijn met een donker uiterlijk, doet zoiets natuurlijk potsierlijk aan. Maar daar hebben zij, mijn donkere broeders en zusters, iets op gevonden: Spaans, Italiaans of desnoods Portugees bloed dat zich in het verleden in de familie heeft gemengd is dan de verklaring! Want een vermeende Europees-mediterrane afkomst is vele malen beter dan een minderwaardige inlandse! En mocht het om enige reden niet mogelijk zijn die Indonesische afkomst te ontkennen, dan is die inlandse moeder nooit een deerniswekkende, arme vrouw uit het volk geweest, maar... een heuse inheemse prinses uit de kraton... Een heuse dochter van de sultan van Jogya, Solo of Japara! Waarmee gezegd wil zijn: ik ben niet zomaar iemand; en ik mag dan weliswaar inlands bloed hebben, maar niet zomaar inlands bloed; ik ben namelijk  van adel! O hoe hypocriet! Alsof de halve vrouwelijke inlandse bevolking van Indië uit sultansdochters bestond! Wat een verloochening van de eenvoudige Indonesische vrouw en moeder! Wie zo zijn eigen identiteit ontkent, verdient er ook geen!

En de andere kinderen van mijn volk, zij die niet hun oermoeder verloochenden, maar zich in meer of mindere mate aanpasten aan de ongastvrije Hollandse samenleving, die kregen hier, in dit land, wederom een door anderen aangemeten identiteit. Eentje die vrijwel haaks staat op die ze in hun geboorteland van hun blanke verwekkers mochten ‘ontvangen'. Werden zij in de koloniale wereld van Indië beschouwd als onbetrouwbaar, lui, vals, driftig en opstandig; hier in Nederland ontstond er een bijna tegengesteld beeld, namelijk dat van de sukkelige, loyale, betrouwbare en volgzame ‘Indische Nederlander', wiens enige zorg het lijkt of zijn rijsttafel hem zal smaken! Waarmee maar zij aangetoond hoe wendbaar en onbetrouwbaar een door anderen aangemeten identiteit is. Bepaald door opportunisme, pragmatisme of, zo men wil, egoïsme. 

Goed beschouwd heeft de Indo, de Indische Nederlander, dus nooit zijn eigen identiteit kunnen bepalen. Niet op het moment van zijn ontstaan en ook niet nu; hier, op de dag van vandaag. Het wordt dus tijd dat hij eindelijk het heft in eigen hand neemt; zich bewust wordt van zichzelf; en de last van een aangeprate identiteit van zich afgooit. Niks geen in Nederland woonachtige halve Indonesiër! Weg met het idiote predicaat van de gemankeerde bruine Hollander! Weg met de infame belediging van ongewenst bastaardkind uit een koloniaal verleden! Naar de hel met hen die zich überhaupt aanmatigen over mij, de Indo, een oordeel te vellen!

Het is tijd dat ik, de nakomeling van de zogenaamde koloniale bastaard, zelf bepaal wie ik ben! Heeft immers niet iedereen het recht om zelf zijn identiteit te bepalen? Heeft niet iedereen zelfbeschikkingsrecht over wie hij is en wil zijn? Nou dan!

Dus luister goed. Voor eens voor altijd: ik ben - in tegenstelling tot wat eeuwenlang door onze Hollandse voorvaderen is beweerd - het beste van twee werelden! Niet de som der delen, maar de optimale synthese. De personificatie van wat God met de mens heeft bedoeld! Dat zijn wij: de voormalige ‘bastaarden' van het Nederlands kolonialisme. Dus zeg ik tegen u - en vooral tegen de mijnen, immers woonachtig in dit land met een aantal van ruim driekwart miljoen: wij zijn wie wij zelf willen zijn! Geenszins van vreemde smetten vrij! En dat, geachte aanwezigen, beschouw ik als een voorrecht en een zegen! Kortom: Ik bepaal vanaf nu mijn eigen identiteit. IK BEN IK; IK BEN DE WAARACHTIGE NEDERLANDER!

| Meer