Motel Detroit 3

Casanova

Casanova, Homo Frivolicus (deel 2) Obsessie voor de werkelijkheid

J.J. Rousseau (1712-1778)
  • Download als WORD document met bronvermelding
  • Download als PDF document met bronvermelding

Wanneer is die obsessie voor het werkelijke begonnen? Wanneer werd de mens begeesterd door het onderzoek van de authenticiteit? Dat beginpunt ligt in de 18e eeuw, meer bij de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau. Van 1766 tot 1769 schreef Rousseau zijn Bekentenissen. Rousseau begint zijn boek met de volgende woorden:

‘Ik ga iets ondernemen dat nooit eerder is gedaan en dat, als het eenmaal is uitgevoerd, niet zal worden nagevolgd. Ik wil aan mijn medemensen een mens laten zien zoals hij werkelijk is en die mens, dat ben ik zelf' (Rousseau, 1991: 13)

Het is een autobiografisch boek waarin Rousseau zo oprecht en authentiek mogelijk zichzelf wil beschrijven. Dit boek markeert een tijdsgewricht waarin de moderne wetenschap ontstaat (het prille begin van het wetenschappelijk experiment met als hoogste doel de objectiviteit) en waarin de mens bezeten wordt van de drang om zijn lot in eigen hand te nemen (de geboorte van de vrijheidsgedachte met als hoogste doel de subjectiviteit). Dit zal in de 19e eeuw uitmonden in de Romantiek (zowel in zijn progressieve als in zijn conservatieve vorm). De Nederlandse filosoof Maarten Doorman omschrijft het belang van Rousseau als volgt:

‘Waarom zijn de Bekentenissen belangrijk? Omdat ze op de meest concrete manier een ideaal belichamen dat in veel ander werk van Rousseau schittert en de voedingsbodem zal zijn voor de romantiek en alles wat daarna komt. Het is het ideaal van authenticiteit, van het natuurlijke, het echte.' (Doorman, 2012: 13)

Rousseau verzet zich tegen regels en vormen van etiquette, die het sociale verkeer regelen. Hij verlangt naar de natuurlijke staat van de mens. Hij stelt natuur tegenover cultuur, wat hij een pervertering noemt van het authentieke, het oorspronkelijke en het goede. ‘Het woord natuur verwijst nu naar een paradijselijke situatie, maar zonder Bijbelse connotatie, naar oorsprong en zuiverheid en naar de kracht van de jeugd. Naar alles ook dat haaks staat op de door de aristocratie gecorrumpeerde samenleving vol ongeschreven voorschriften en uitsluitingen.' (Doorman, ibid.: 28) Dit gaat gepaard met een nieuwe opvatting van het subject dat autonoom wordt en zijn eigen lot in handen neemt. Niet alleen in Frankrijk ook in Engeland nemen filosofen de pen ter hand om te verklaren dat de natuur sterker is dan de christelijke moraal. John Locke (1632-1704) en David Hume (1711-1776) stellen de ervaring, wat men aan den lijve ondervindt, centraal voor het begrijpen van de mens. Het lichaam wordt in de 18e eeuw de tempel van het bestaan. Na Rousseau, Locke en anderen zal de verhouding van het subject tot zijn eigenheid (al dan niet gericht op de hem omringende natuur of de cultuur) een van de belangrijkste dilemma's vormen van de moderne mens. De 18e eeuw markeert als tijdsgewricht, waarin een begin wordt gemaakt met de obsessie van de moderne mens voor eigenheid, authenticiteit en echtheid, het einde van het tijdperk van de verleiding. Daarmee stuiten we meteen op één van de redenen waarom Casanova als een soort Fremdkörper buiten zijn tijd viel. Casanova bleef halsstarrig vasthouden aan het tijdperk van de verleiding.

De Franse filosoof Alain Badiou noemt het reële, het echte, dé obsessieve passie van de 20ste eeuw. ‘Ik stel voor het de passie voor de werkelijkheid te noemen, die we naar mijn overtuiging tot de sleutel van alle begrip van de eeuw moeten maken,' schrijft hij in zijn boek De twintigste eeuw (Badiou (2006). We zien dit in de 20ste  eeuw op allerlei vlakken ontstaan: denk aan het belang van het realisme in de kunst en de media, denk aan de invloed van fotografie en film bij het vastleggen van een gebeurtenis (en de mogelijkheden die vandaag de dag de cocktail van IPad en YouTube bieden), denk aan de grote ideologische verhalen en hun geloof in de maakbaarheid van een nieuwe wereld (zowel in het nationalisme, het communisme, het fascisme als in het neoliberalisme), denk aan de opeenvolging van alle avant-gardes in de kunst waarbij elke nieuwe stroming meer aanspraak op authenticiteit en/of echtheid meende te kunnen maken dan de daaraan voorafgaande, denk aan het ontstaan van kennisgebieden als de psychologie, de sociologie en de marketing.
De passie voor de werkelijkheid van de moderne mens werd tegen het ingaan van de 21ste eeuw in al haar vormen gecommercialiseerd. Elke werkelijkheidsobsessie kan nu, mits je ervoor betaald, zonder mate, naar hartenlust, geconsumeerd worden.

Die passie voor de werkelijkheid uit zich heden ten dage o.a. in het dwangmatig zoeken naar de roes en de kick, het volle proeven en beleven van het hier en nu. Een exemplarisch symbool hiervan is misschien wel de massale beschikbaarheid van pornografie via het internet die de eeuwwisseling markeert. Wat dit betreft is er een treffende gelijkenis tussen de 18e eeuw en het einde van de 20ste eeuw. Dankzij de ontwikkeling van de boekdrukkunst waardoor het boek een van de eerste massaconsumptiegoederen werd, kent de verspreiding van pornografie in de 18e eeuw een tot dan toe ongekende bloei. Vooral in de tweede helft van de 18e eeuw is er een ware zondvloed van erotische prenten en geschriften. Hoewel het woord pornografie op dat moment nog niet in gebruik is. Met dit woordgebruik zondigen we dus aan een soort anachronisme. Deze geschriften hebben, zo blijkt uit recent historisch onderzoek, niet alleen een erotische maar ook een sterk politieke bedoeling. De 18e eeuw is een sociaal en politiek erg bewogen eeuw: met de geboorte van de moderne mens en de moderne natiestaat. Jan Willem Geerinck schrijft in zijn De geschiedenis van de erotiek: ‘Het is ook de eeuw van de verlichting, de rococo, het neoclassicisme, de opgravingen van Pompeï en Herculaneum, het opkomende feminisme, de eerste musea, de protoromantiek, sodomitische subculturen in Europese metropolissen, de dandy, liaisons dangereuses, de pruikentijd, de Franse Revolutie, geheime seksuele genootschappen, het condoom, de erotische roman Fanny Hill, Casanova en Markies de Sade.' (J.W. Geerinck (2011: 176).
De politieke onrust van deze tijd vindt een ideale uitlaatklep in pornografie. ‘Tijdens de verlichting begint een aantal Franse revolutionaire vrijdenkers schuine pamfletten en spotprenten te gebruiken om de heersende klasse belachelijk te maken, in een poging hen zo van de troon te stoten. (...) Ze gebruiken obscene lichamelijkheid als wapen in de politieke strijd; de pen of het penseel wordt machtiger dan het zwaard.' (Ibid.: 194) Zo wordt het feit dat Lodewijk XVI er maar moeilijk in slaagt een kind te verwekken bij Marie Antoinette veelvuldig op de korrel genomen. Satirisch-pornografische spotprenten suggereren over lesbische uitspattingen en orgiën van de Franse koningin maar ook over het vaderschap van haar kinderen. In zekere zin heeft de massale verspreiding van deze populaire publicaties een grotere bijdrage geleverd aan de verspreiding van de verlichtingsidealen, dan de geschriften van de verlichte filosofen zelf. De filosofische en politieke essays van Rousseau, Diderot, Voltaire en anderen kwamen immers niet verder dan de literaire salons. Diderot schreef zelf ook dergelijke romans. ‘Vanaf het midden van de 18e eeuw gaan kleine pornografische romannetjes als zoete broodjes over en onder de toonbank. Ze maken de gewone man vertrouwd met de radicale verlichtingsidealen. Die kunnen samengevat worden als de Onheilige Drievuldigheid: het hedonisme (genieten is de boodschap), het materialisme (de geest is niets anders dan hersenactiviteit, er bestaat geen ‘ziel' zonder lichaam) en het atheïsme (God bestaat niet).' (Ibid.: 197). Casanova was een gretig lezer van die geschriften. Hij had er heel wat in zijn bezit. Heel deze uitbarsting van erotische literatuur is dus meer dan alleen maar pornografie. Het is een universum dat beweegt tussen vlijmscherpe politieke satire en pure pornografie, met alle perversiteiten die daarbij horen, zoals bij Markies de Sade. ‘In de 17e eeuw schrijven libertijnen broeierige teksten vanuit een weerstand tegen de kerk. Tijdens de verlichting verschuift het zwaartepunt van godslastering naar onverbloemde erotiek en manifesteren libertijnen zich openlijk als doortrapte zedenbedervers' schrijft Bart Van Loo in O vermiljoenen spleet (B.Van Loo, 2010 : 95.) Begin 18e eeuw verschijnt in Frankrijk de vertaling van Duizend-en-een-nacht door Antoine Galland. Het boek inspireert Parijs tot theater, opera, feesten, romans, liederen, poëzie en sleurt al snel de rest van Europa in een erotische en exotische wereld mee. Ook Denis Diderot schudt een erotische parabel uit zijn mouw: De loslippige sieraden uit 1748. In dit verhaal krijgt de sultan van Congo een ring in handen die wanneer je het sieraad naar een vrouw richt, ervoor zorgt dat ze haar bedgeheimen vertelt. Heel plastisch begint er een stemmetje van onder haar wijde hoepelrok te spreken. Sprekende schaamlippen die bedgeheimen verklappen. In 1755 verschijnt wat men wel eens het manifest van de libertinage noemt: een dialoog met de niets aan de verbeelding overlatende titel De nacht en het moment van Claude-Prosper Lolyot de Crébillon. Het is een handleiding van het verleiden. En wat blijkt? Verleiden is eerst en vooral praten; het woord krijgt de eerste plaats. Is deze Franse erotische literatuur moraliserend? Nee, Bart Van Loo vat het als volgt samen:

‘Moraal van het verhaal? Die is er niet. ‘Je vindt elkaar leuk, je neemt de kans te baat. Verveel je je met de ander? Je verlaat elkaar met even weinig ceremonieel als je elkaar hebt begroet. Vind je elkaar opnieuw leuk? Je herneemt het engagement met evenveel plezier als was het de eerste keer.' Het is daarbij niet helemaal duidelijk of de aanhangers van deze vrije liefde avant la lettre gedreven worden door een grote natuurwet of door de begerige beroering van de beau monde die zich verveelt en daarom met elkaar vernuftige spelletjes speelt. Het verbale plezier staat hoe dan ook centraal.' (Ibid.: 85)

Ondanks al deze erotische literatuur bleef de christelijke moraal een grote rol spelen bij de onderdrukking van de seksualiteit. Deze erotische boeken werden verboden, verbrand en/of aan de kerkelijke censuur onderworpen. De kerk kreeg hierbij steun uit onverwachte hoek: de prille medische wetenschap. In 1760 verscheen de Franse vertaling van een oorspronkelijk in het Latijn (nog steeds dé taal van de Kerk), door de Zwitserse arts Samuel Auguste Tissot (1728-1797), geschreven boek. De titel luidde: L'onanisme, Dissertation sur les maladies produites par la masturbation. ‘Tissot verwekte een algemene psychose en schrik door de vele ziekten te beschrijven die aan masturbatie of zelfbevlekking te wijten waren. De meeste geneesheren, pedagogen en ‘eugenisten' namen later zijn ideeën over. De paranoia en het schuldgevoel rond masturbatie waren geboren.' (J.J. Mattelaer, 2013: 23) Tissots stellingen, die nooit enig wetenschappelijk bewijs kregen, werden klakkeloos aanvaard en hebben meer dan een eeuw lang, tot het ontstaan van de psychoanalyse, de sterk moreel gekleurde houding tegenover masturbatie bepaald. Onder andere het vooroordeel dat je van masturberen blind wordt, kreeg in zijn boek de nodige aandacht.

Toch waaide er, dankzij de libertijnen, in de 18e eeuw een frivole wind. Restif de la Bretonne publiceert in 1784 La paysanne pervertie ou les dangers de la ville, wat beschouwd wordt als een meesterwerk in de erotische literatuur. Het boek verspreidde zich heel snel over heel Europa. Wie de taal niet kende of niet kon lezen, kocht het voor de prentjes. De gravures die het boek illustreerden werden een pornografisch handboek voor de seksuele opvoeding. Maar vergeten we ook de populariteit niet van de pamfletten en teksten van Markies de Sade, bijna allemaal in gevangenschap geschreven. Het is trouwens Restif de la Bretonne die L'Anti-Justine, ou les Délice de l'amour schrijft (1798) waarin hij zich keert tegen de schandelijke teksten van de Sade, met name diens Justine ou les malheurs de la vertu (1791). Restif wilde een boek schrijven over de zinnelijkheid van het hart, met als doel mannen en vrouwen de bevrijdende geneugten van de liefde te leren kennen, zonder de schandelijke wreedheden die de Sade etaleert. De erotische en pornografische boeken en prenten zijn sindsdien altijd goed verkochte massaproducten geweest. Net als in de 18e eeuw bereikt de verspreiding van pornografie aan het einde van de 20ste eeuw, dankzij het world wide web, ongekende proporties.

Porno anno 2000. Nergens wordt de realiteit zo ontdaan van de schijn, van de romantiek en de fictie: alles wordt herleid tot het zichtbaar stellen van de penetratie. Alles wordt getoond. Schijnbaar... Want bewijst de pornografie niet op een heldere manier hoe onze obsessie voor het werkelijke (het reële) de werkelijkheid juist virtueler maakt dan ooit? Een tweede bedenking is de vraag hoe onze obsessie voor het authentieke, voor de werkelijkheid, ons niet over de rand van het menselijke, het humane, duwt, recht de afgrond van de beestachtigheid in? Alain Badiou: ‘Wanneer het genot dat is waarvan elk leven zich wil verzekeren en het in plaats van de imperatief komt, is uiteindelijk wreedheid dat waarvan men geniet' (Badiou, ibid.: 107). We hoeven maar aan die grote hoeveelheid reality-tv (Toast Kannibaal, Het leven zoals het is, Temptation Island te denken om ons een beeld te geven van waar Badiou het hier over heeft. Binnenkort lanceert Channel 4 The Sex Box panel: een stel bedrijft de liefde in een afgesloten box, na hun hoogtepunt bespreken ze hun ervaringen met seks-experten ‘in front of a studio audience'. De strijd om de kijkcijfers (dé maatstaf voor het verkrijgen van reclamegelden) en de waanzinnige rush naar ten minutes of fame, levert televisie op waar vernedering en schaamte belangrijke motoren van de entertainmentindustrie worden. Dankzij sms en Twitter krijgt de passieve kijker een rol toebedeeld in die openbare vernedering, afwijzing of bejubeling. De deelnemers aan dergelijke programma's worden zorgvuldig geselecteerd, gemanipuleerd en zodanig bij elkaar geplaatst dat de kansen op conflicten en spanningen groot genoeg zijn om sensationele televisie te kunnen maken. Is een vergelijking met de Romeinse gladiatoren hier niet op zijn plaats, als je bedenkt dat de deelnemers aan programma's als Robinson Eiland kunnen rekenen op psychologische begeleiding? Een programma dat trauma's uitlokt en er zich tegen verzekert...

We hebben, volgens Baudrillard, alles gehad wat betreft de productie van objecten (zowel virtuele als niet-virtuele), tekens, boodschappen, ideologieën en pleziertjes. Alles is vandaag bevrijd. We staan nu voor de cruciale vraag: wat doen we na het orgie? Dat schreef Baudrillard begin jaren negentig. Zijn vraagstelling heeft na meer dan 20 jaar nog niets aan actualiteit ingeboet. Het enige antwoord dat het westen kon bedenken op zijn vraag is de dwangmatige herhaling van de orgie, en dit op het randje van de farce (Zizek, 2009); de roes als massaproduct en consumptiegoed. Daarvan getuigen de boomende verkoop van avontuurlijke reizen en van seksreizen (een groeiende tak van de toeristenindustrie) voor globetrotters op zoek naar een echte kick. Houllebecq schrijft in zijn boek Elementaire deeltjes over Le Cap d'Agde, een nudistenkamp in Zuid Frankrijk:

‘Tijdens de twee weken van ons verblijf zijn we elke middag naar het strand gegaan,' vervolgde Bruno in zijn artikel. ‘Natuurlijk is het mogelijk dood te gaan, de dood onder ogen te zien, en een streng oordeel te vellen over menselijke genietingen. Voor zover men die extremistische opvattingen verwerpt, vormen de duinen van Marseillan-Plage - zoals ik zal proberen aan te tonen - de geschikte plek voor een humanistisch initiatief dat eenieders genoegen beoogt te maximaliseren zonder bij wie dan ook ondraaglijk geestelijk leed te veroorzaken.' (M. Houllebecq, 2002 : 235)

Houllebecq heeft het over een bestaand vakantiepark. Een vakantieresort dat zich oorspronkelijk richtte op nudisten en naturisten, maar dat gaandeweg steeds meer sekstoeristen en swingers onder zijn cliëntele telt. En zijn werking door het dictaat van het economische marktprincipe van vraag en aanbod aan die cliëntele heeft aangepast. Op de website Cap d'Agde informatie over naturisme, nudisme en swingers lifestyle lezen we: ‘Ondanks het feit dat de echte nudisten en naturisten er op zijn zachtst gezegd niet gelukkig mee zijn, begint het naturisten gedeelte van Cap d'Agde zich steeds meer te ontwikkelen als een waar swingers resort. Jaarlijks trekken duizenden zo niet tienduizenden swingers van Europa, maar ook vanuit andere werelddelen, naar le Cap d'Agde. Openlijke seks en swingen gebeurt soms stiekem op het swingers strand waar publieke seks eigenlijk verboden is, maar waar de politie vaak een oogje dichtknijpt en in de vele swingersclubs. Sinds 2008 zijn hier de naakte schuimparties bij gekomen. En sinds enkele jaren zijn er ook een aantal nieuwe hotels waar beduidend meer is toegestaan dan alleen maar naakt zonnen.'

Ik laat nogmaals Dirk De Wachter aan het woord:

‘Sinds seksualiteit deel is gaan uitmaken van onze genotscultuur, gaan we er ook veel impulsiever mee om. Alle onderzoeken tonen aan dat we tegenwoordig erg los met seksualiteit omspringen en dat relationele trouw bijzonder laag scoort. In die mate dat impulsieve seksualiteit zelfs een sociologisch gegeven is geworden, een evolutie die nog gevoed wordt door druk gevolgde televisieprogramma's als Temptation Island. De partner niet voorhanden? Dan doen we het met iemand anders. Dat is normaliteit geworden. Door die impulsieve en zeg maar consumptiegerichte manier waarop we met seks omgaan - als we er zin in hebben, moet het voor het grijpen liggen - zijn er inmiddels overigens veel algemeen aanvaarde varianten gekomen op de klassieke relatie van een gehuwd koppel.' (De Wachter, ibid.: 139)

Via De Wachter, Houllebecq, Baudrillard en Badiou hebben we onze tijd, een frivole tijd waarin het genot, de roes en de kick makkelijk bereikbare consumptieartikelen zijn geworden, aan een kritisch oog onderworpen. Een drang die gedragen wordt door een obsessie met het echte, met de werkelijkheid (paradoxaal genoeg zowel het opzoeken als het vluchten ervan). We hebben daarbij teruggekoppeld naar de 18e eeuw, waar de passie voor het echte, het authentieke, de werkelijkheid en het reële zich in onze cultuur begon te manifesteren. Deze analyse lijkt negatief uit te vallen voor onze tijd. Maar in het laatste zinnetje van De Wachter ontwaakt een hoopvolle horizon: ‘Door die impulsieve en zeg maar consumptiegerichte manier waarop we met seks omgaan - als we er zin in hebben, moet het voor het grijpen liggen - zijn er inmiddels overigens veel algemeen aanvaarde varianten gekomen op de klassieke relatie van een gehuwd koppel.' (Ibid.) De Wachter: ‘We kennen al langer de latrelaties, living apart together: je hebt elk een eigen woonplaats en een eigen leven, maar op geregelde - of willekeurige - basis deel je die met elkaar. Daarnaast raakte ongeveer 15 jaar geleden de term friends with benefits ingeburgerd.' (Ibid.) Terugkoppelend naar Casanova kunnen we stellen dat Casanova's leven onze op het monogame heteroseksuele huwelijk ingestelde moraal ter discussie stelt. En dat er in onze maatschappij tendensen zijn, die aangeven dat dit ideaal van het monogame heteroseksuele huwelijk aan het wankelen is. Dit merken sociologen, antropologen en psychologen overal in wereldsteden. De vraag die we ons stellen is of de hedendaagse mens, net als Casanova, een homo frivolicus is of niet? Zijn er nog meer overeenkomsten in het frivole leven van Casanova en dat van ons? We wijzen op de verschuiving van een cultuur van verleiden naar een cultuur van consumeren. Wordt het geen hoog tijd voor een terugkeer van de cultuur van het verleiden? Is dit de ultieme lezing van Casanova's memoires?

Alain Pringels, dramaturg Toneelgroep De Appel

  • The Sex Box panel - doel van de show : "to promote honest and open discussion around "real sex" in light of the explosion of online porn."
  • Cap d'Agde informatie over naturisme, nudisme en swingers lifestyle op het web
  • La nuit et le moment van de Crébillon op het web
| Meer