Motel Detroit 2

Tuin van Holland

Appel & Wereld

Migranten en de sociale voorzieningen in het 17e eeuwse Amsterdam

Het Amsterdam van de 17e eeuw was voor migranten een aantrekkelijke plaats. De hoofdstad van de belangrijkste provincie van de nieuwe Republiek was altijd op zoek naar arbeidskrachten.

Voor jongens die het konden betalen was er volop de mogelijkheid om een ambacht te leren en werkervaring op te doen. Maar ook arme jongens konden vrij makkelijk ongeschoold werk vinden als knecht in een bedrijf of de bouw. Wilde dat toch niet lukken, dan was er altijd nog de VOC. De vraag naar zeelui was daar bijzonder groot omdat van ieder schip dat uitvoer maar 30% van de bemanning heelhuids terugkwam. Meisjes mochten niet aanmonsteren (hoewel sommigen het, verkleed als man, toch deden) maar konden bijna altijd werk vinden als dienstmeid in een bedrijf of in de huishoudens van rijke patriciërs.

Toch hadden niet alle migranten die naar Amsterdam trokken altijd werk. Sommigen van hen deden seizoenswerk, anderen verloren hun baan door een arbeidsconflict, een ongeluk of een ongewenste zwangerschap, en weer anderen, zoals ouderen, zieken of weduwen met kleine kinderen hadden al bij aankomst nauwelijks kansen op de arbeidsmarkt. Wie ging bedelen of stelen maakte zich strafbaar en kon worden opgesloten in het rasphuis (mannen) of het spinhuis (vrouwen). ‘Eerbare' armen echter konden aanspraak maken op liefdadigheid. Wie lid was van een kerk kon daar terecht voor de eerste levensbenodigdheden, maar wie nog niet of te kort lid was, kon voor hulp aankloppen bij de Aalmoezeniers. Een gedicht op de gevel beschreef hun filosofie als volgt: 

Weldadigheid word hier aen ieder een bewezen
Dit Gods-gebouw staet op voor Duitschman, Deen en Wael
Het zy van wat geloof, 't zy van wat tong of tael
All wort 'et hier gespyst, all stichtig onderweezen.1 

Zelfs ‘gevallen' vrouwen die in Amsterdam hun kind ter wereld brachten, konden vier weken lang aanspraak maken op een uitkering.
Voor zijn tijd bood het 17e eeuwse Amsterdam dus een enorm uitgebreid sociaal vangnet.

Historici hebben zich wel eens afgevraagd of autochtone Amsterdammers dat niet bedreigend vonden. Waren ze niet bang te worden overspoeld door hordes arme mensen, die alleen maar kwamen om zich op kosten van de belastingbetaler te laten onderhouden?

Die angsten zijn er inderdaad geweest, maar uiteindelijk werden deze bezwaren door beleidsmakers altijd van de hand gewezen. In de eerste plaats zagen zij liefdadigheid als een christenplicht en dus vanzelfsprekend. Ook was men trots op de efficiënte manier waarop de Amsterdamse armen werden bedeeld. Maar Amsterdam had ook een praktische reden om er zo'n groot sociaal vangnet op na te houden. Om de economie te laten draaien, had de stad de arbeidskracht van migranten bitter nodig. En juist omdat migranten wisten dat zij ook in periodes dat er minder werk was niet zouden verhongeren, bleven ze komen. Mensen die bijvoorbeeld 's winters werkeloos waren, waren 's zomers hard nodig. Amsterdam gaf hen liever 's winters te eten dan te riskeren dat ze helemaal niet kwamen.

De open deur-politiek van Amsterdam had succes. Het inwonertal van de stad verdubbelde binnen een eeuw, van 100.000 naar 200.000. Dit was een kolossaal aantal in een tijd dat een grote stad zo'n 30.000 mensen telde. Amsterdam was dan ook één van de grootste steden van Europa - en dat voor een Republiek die qua grondgebied nog kleiner was dan het Nederland van nu!

Dat de stad werk en relatieve zekerheid bood waren zeer belangrijke oorzaken van deze groei. Maar hoe ‘veilig' de stad als bestemming ook was: de meeste nieuwkomers waren niet op reis gegaan als ze het hadden kunnen voorkomen. Migratie was voor velen een absolute wanhoopsdaad.

De meeste migranten kwamen uit landelijk gebied. Lang hebben historici aangenomen dat bewoners van deze gebieden letterlijk ‘vergroeid' waren met hun geboortegrond: ze woonden, werkten en stierven er, zonder de plek ooit lang te verlaten. Maar na het bekijken van vele landelijke doop- , trouw-, en begrafenisregisters ontstaat er een ander beeld. Vele boerenzonen en -dochters hadden misschien wel in hun eigen regio willen blijven, maar kregen daar de kans niet voor. Heel vaak was de grond die hun ouders bewerkten ontoereikend om meer dan één gezin te voeden. Als er teveel kinderen waren, zat er voor hen die niet erfden vaak niets anders op dan om ergens anders tegen betaling werk te zoeken. Als het meezat, lukte dat binnen de regio, maar meestal waren ze gedwongen een lange reis te aanvaarden. Zelfs de boeren die wél land bezaten gingen in de zomermaanden op reis om seizoenswerk te doen, omdat het land te weinig opbracht. Deze arbeidsmigranten, die tegenwoordig wel worden omschreven als ‘economische vluchtelingen' of ‘gelukszoekers', hielden er rekening mee dat ze hun migratie wel eens niet zouden kunnen overleven. Omdat de meesten van hen geen geld hadden om de reis anders dan lopend af te leggen, was het gevaar te worden beroofd, verkracht of vermoord groot. Om zich hier enigszins tegen te beschermen reisde men zoveel mogelijk in een groep. Toch kon ook een groep geen bescherming bieden aan wie de pech had te worden overvallen door een storm of een veel te koude nacht. Ook wie wel onderdak vond in een herberg, kon daar beroofd worden en moest dan maar zien hoe hij de rest van de reis aan eten kwam.

Nu was Amsterdam ook goed bereikbaar per schip en kozen velen ervoor (een deel van) hun reis op die manier af te leggen. Sommige instanties gaven migranten een vertrekpremie mee, die deze relatief veilige manier van reizen mogelijk maakte. Maar zelfs wie veilig in Amsterdam aankwam was er nog niet. Naast het feit dat niet alle migranten een netwerk hadden dat hen hielp aan werk en onderdak te komen, was het leven in een 17e eeuwse stad niet gezond. Bijna iedere stad kende een sterfteoverschot, voornamelijk veroorzaakt door ziekte, en de meeste steden krompen of hielden ternauwernood hetzelfde aantal inwoners. Dat het aantal inwoners van Amsterdam verdubbelde lag niet aan het feit dat het er gezonder was, maar dat het een enorme stroom migranten aantrok die wij zouden omschrijven als ‘asielzoekers' en ‘politieke vluchtelingen'.

De eeuw die namelijk de Nederlandse geschiedenisboeken is ingegaan onder de naam ‘Gouden Eeuw', was voor de meeste Europeanen namelijk een absolute ramp. In de laatste dertig jaar van wat bij ons de Tachtigjarige Oorlog heet, werd afwisselend in bijna alle delen van Europa gevochten, waarbij het Duitse Rijk het zeer zwaar te verduren kreeg. Daarnaast was het een tijd van religieuze spanningen, ketter- en heksenvervolgingen, natuurrampen, hongersnood en ziekte. Niet alleen ‘gewone' armen, maar ook welvarender burgers konden worden gedwongen te migreren als hun stad of dorp ten onder was gegaan aan een watersnoodramp, de omgeving zich niet kon herstellen van plunderingen of omdat zij werden vervolgd vanwege hun protestantse of joodse geloof. Sommigen die vluchtten, zoals Franse hugenoten of Portugese (sefardische) joden, hadden nog beschikking over kapitaal, wat de reis naar en de vestiging in de Republiek enigszins vergemakkelijkte. Anderen hadden al hun bezittingen verloren. Afgezien van het feit dat de voormalige rijken in het algemeen meer vaardigheden en contacten bezaten dan ‘normale' armen, verschilden zij bij aankomst in de Republiek weinig van de ‘gelukszoekers' die hen ook in tijden van relatieve rust hadden moeten voorgaan.

Het Amsterdam van de ‘Gouden' Eeuw maakte in zijn armenzorg dat onderscheid dan ook niet. Mij zet dat, bij het zien van televisiebeeld van Afrikaanse bootvluchtelingen in het zuiden van Italië, aan het denken. Ongetwijfeld zijn de huidige sociale voorzieningen oneindig veel beter dan die van het 17e eeuwse Amsterdam, maar in het geven van hulp is men veel selectiever. Dit terwijl de gevaarlijke omstandigheden waaronder veel migranten gedwongen zijn te reizen niet zijn verbeterd. Migratie is ook nu vaak nog een absolute wanhoopsdaad. 

Suzanne de Graaf, historica
stagiaire dramaturgie 

Belangrijkste bronnen
- Erika Kuijpers, Migrantenstad. Immigratie en sociale verhoudingen in zeventiende-eeuws Amsterdam, Hilversum 2005
- Leslie Page Moch, Moving Europeans. Migration in Western Europe since 1650. Bloomington 2003

| Meer