Cape Fear 2

Bacchanten

NRC Handelsblad: Geert de Jong speelt in Bacchanten koningsmoeder Agaue die haar zoon doodt

Geert de Jong

door Kester Freriks

De moeder als actrice Geert de Jong heeft nauwkeurige opvattingen over haar spel. ‘lk begin vanuit het besef dat ik weet dat ik mijn zoon heb vermoord. Maar ik houd vol dat ik een jonge leeuw de hals heb doorgebeten.'

Vier actrices, getooid in witte, met kant afgebiesde jurken maken sissende en verleidelijke geluiden. Ze wenken de toeschouwers. ‘Kom mee', lispelen ze, ‘kom mee'. Ze dribbelen langs een glazen wand die diagonaal de grote zaal van het Appeltheater in Scheveningen doorsnijdt, en verdwijnen achterin. Zij zijn de Bacchanten uit de gelijknamige Griekse tragedie van Euripides uit 406 voor Christus. De actrices strijken met een vingertop langs de lippen. Achter de spiegelwand ligt, nog even onzichtbaar, het gebergte de Kithairon, de plaats waar de vrouwen in een uitzinnige roes raken, aangevuurd door Bacchus ofwel Dionysos, god van de wijn en de religieuze extase. Al dansend en zingend bereikt het Bacchantenkoor, slechts gekleed in hertenvellen, een toestand van Dionysische extase terwijl het onder tromgeroffel de bergen in trekt. Hoogtepunt van het ritueel is het rauw verscheuren en verslinden van een dier als teken van levenskracht. Halverwege de tragedie, uitgevoerd door Toneelgroep De Appel, vangt het gebergte toneellicht. We zien geen glooiende Griekse heuvels maar een enorme afvalberg van sloophout, verwrongen staalbuizen en bouwpuin. Hiermee is het gebergte getekend. Het is beslist geen locus amoenus, geen liefdesplek. Euripides' Bacchanten is van een ongekende, samengebalde kracht. Actrice Geert de Jong vertolkt de rol van Agaue, de moeder van koning Pentheus die de orde in de stad Thebe bewaakt. Ze zegt: ‘Ik ben altijd beschouwd als een actrice met een groot temperament, als een briesend roofdier, maar dat is slechts een kant. Ik kan en wil ook verstild spelen. Die verstilling zet ik in voor deze rol.' Aanvankelijk, tijdens de eerste repetities, kon Geert de Jong (Diest, België, 1951) de associatieve werkwijze van regisseur David Geysen moeilijk volgen. Pas later besefte ze welke keuzes hij maakt. ‘Die verleidingsact aan het begin begreep ik eerst niet', zegt ze na de repetitie in de foyer van het Appeltheater. ‘Vroeger zou ik in opstand zijn gekomen, nu wacht ik af. Ik geef me meer over aan de regisseur. De vier vrouwen lokken het publiek niet alleen mee naar dat gebergte waar de erotische zinsbegoocheling zich voltrekt, ze nodigen de toeschouwers ook uit mee te gaan in het verhaal van deze tragedie die tot een van de wreedste behoort.' Ratio en roes, orde en chaos: dat is de te- genstelling die Bacchanten beheerst. God Dionysos is verontwaardigd dat zijn goddelijke liefdescultus geen erkenning krijgt. In de gedaante van een mens komt hij de stad Thebe binnen, waar koning Pentheus regeert. Uit wraak jaagt Dionysos de vrouwen de bergen in waar zij, in zijn naam, verrukt liefdesgenot beleven. Pentheus verzet zich tegen deze ontwrichting van de bestaande orde. Een van de vrouwen die zich aan de deze vorm van erotiek als natuurgeweld overgeven, is Pentheus' eigen moeder, Agaue. Maar dat weet hij niet. Evenmin weet Pentheus wat hem te wachten staat als hij zich aan gene zijde van de spiegelwand begeeft. De woordenstrijd tussen Dionysos en Pentheus wordt beslecht door een geniale zet van Dionysos, voortreffelijk vals gespeeld door Iwan Walhain. Hij wakkert Pentheus' nieuwsgierigheid aan. Zou hij niet eens stiekem de halfnaakte vrouwen in hun vervoering gadeslaan? Wil hij niet graag een kijkje nemen? Maar aan zijn aanwezigheid is een voorwaarde verbonden: betreedt hij als man hun offerplek dan wordt hij meteen verscheurd. De vrouwen dulden geen toeschouwers. Pentheus moet zich verkleden als vrouw en zich verbergen tussen de bladeren van een boom of struik. Dan kan hij onbespied de vrouwen begluren. Evenals Medea, ook van Euripides, is Bacchanten in de recente theatergeschiedenis een regelmatig opgevoerde tragedie. Maar dat is lang niet altijd zo geweest. Een van de eerste uitvoeringen is meteen een legendarische, namelijk Bacchanten '71 door het Nederlands Theater Projekt in de regie van Erik Vos. Henny Orri vertolkte de rol van Agaue. Onder leiding van Vos, die destijds zei het stuk ‘na 24 eeuwen voor het eerst naar Amsterdam te halen', improviseerden de acteurs vier maanden lang om het project als een ...happening' te presenteren. De opvoering tijdens het Holland Festival vond plaats in Theater Carré. Vos was op zoek naar een nieuwe, fysieke speelstijl die haaks stond op de statische wijze waarop klassieke tragedies werden uitgevoerd. De kritiek was de voorstelling nauwelijks gunstig gezind. In NRC Handelsblad stond op 17 juni een bespreking van de hand van recensent W. Boswinkel: ‘Het is een vrij bloedige affaire, want de moeder, bezeten door de nieuwe god, verscheurt haar eigen zoon met blote handen. Voortdurend zat ik te wachten op het moment dat deze gruwelijkheid ook werkelijk tot theater werd verwerkt - een krankzinnige moeder die haar eigen zoon slacht, moet toch een bruikbaar stuk toneel opleveren.' Volgens Boswinkel kon Vos geen aanspraak maken op de allereerste Nederlandse uitvoering. Hijzelf stond, als gymnasiast, ‘vele jaren' eerder als Pentheus in theater Bellevue. Boswinkel haalt een persoonlijke toneelherinnering in zijn recensie op: ‘Een ijzerhard stuk, daar waren wij als scholieren wel van overtuigd, en wij moesten het van onze leraar niet al te retorisch maken.' In landen als Duitsland, Engeland en Amerika gold Bacchanten in de jaren zestig als het stuk bij uitstek voor een opstandige jongere generatie die zich verzette tegen het gezag. Vos beklemtoonde in zijn regie de botsing tussen het wettelijke regime van Pentheus en de ‘elementaire natuurdrift' van de Bacchanten. De Dionysische beweging had destijds een duidelijke parallel met de hippies en de flower power. Toch bleef Vos' in historisch opzicht belangrijke uitvoering lange tijd de enige in ons land. In 1971 was Vos trouwens een van de oprichters van Toneelgroep De Appel. Pas in 1980 kwam de Haagse Comedie met een versie geregisseerd door de Engelsman Bernard Goss. In zijn visie is Bacchanten het ‘enige stuk waarin Dionysos de hoofdrol speelt'. Bovendien is Dionysos niet alleen de god van de roes, de vruchtbaarheid en de wijn, maar ook van het theater. Hij staat aan de oorsprong van het Griekse drama. In deze voorstelling kwam Dionysos als een ‘hippieleider' naar voren. Voor Goss was het een ‘satanisch en barbaars stuk in glasheldere poëzie' over koning Pentheus, die voor zijn nieuwsgierigheid naar de lichtzinnige Bacchanten wordt gestraft. Goss' versie werd als gedateerd beschouwd, want de hippiebeweging was in 1980 ruimschoots voorbij en de kostumering lonkte helemaal naar die tijd ‘met opgelapte heupbroeken, kleurige kralenkettingen, hoofdbanden en wilde haardossen'. De meest geslaagde uitvoering tot dusver is die van 1987 door de Vlaamse groep Akt Vertikaal in de regie van Ivo van Hove, de huidige artistiek leider van Toneelgroep Amsterdam. Chris Nietvelt vertolkte de rol van Agaue. In deze krant stond: ‘Deze versie toont aan, dat de dionysische roes het patriarchale familieverband aantast, dat de basis vormt van de maatschappij.' Regisseur Van Hove brak dus met ‘menige Bacchantenversie uit de jaren zestig en zeventig, waarin de overheid, gesymboliseerd door Pentheus, er een verstarde moraal op nahoudt', zoals het programmablad het beschreef. ZT Hollandia kwam in 2002 met Bacchanten als muziektheater, zich afspelend in een shoarmatent. In de regie van Johan Simons en Paul Koek botsten ‘staatsterreur tegen bergguerrilla'. Ofwel de terreur van de stad Thebe tegen de lichtzinnigheid die zich afspeelt in de Kithairon. Voor regisseur David Geysen van De Appel gaat het stuk, net als in de jaren zestig en zeventig, over de ‘rede, de roes en de spanning tussen beiden'. De roes, zegt hij, is het spanningsveld tussen het rationele en het irrationele, tussen het bewuste en het onbewuste. In de laatste, aangrijpende scène van Agaue vloeien roes en ratio samen. Geert de Jong komt op, besmeurd met bloed, helemaal vanaf het eind van de speelvloer. Bloed rond haar mond, bloedstrepen over haar witte kostuumjasje. Haar schoenen zijn met bloemen versierd. Hoge hakken. Haar enkels zwikken. Langzaam komt ze dichterbij. Ze tast naar houvast. Er is daar in de Kithairon iets vreselijks gebeurd. In de Bacchische extase heeft ze haar eigen zoon Pentheus vermoord, aan stukken gescheurd, zijn vlees rauw gegeten, zijn bloed gedronken. Even ‘gleden hun ogen langs elkaar', zoals Euripides schrijft, ‘maar ze herkenden elkaar niet'. Hoewel Pentheus zich tussen bladeren had verborgen, werd hij ontdekt. De boomkruin waarin hij zich had verschanst, boog door. De glurende gast werd gedood. Agaue is net als de andere vrouwen buitenzinnen. In de slotscène heeft Geert de Jong slechts anderhalve bladzijde tekst. Heel het drama stuwt naar dat laatste moment. Ze heeft nauwkeurige opvattingen over haar spel: ‘Ik begin vanuit het besef dat ik weet dat ik mijn zoon heb vermoord. Maar ik houd vol dat ik een jonge leeuw de hals heb doorgebeten. Zijn kop houd ik vast in een zak van blauw plastic. Ik moet dat bewustzijn van de moeder als moordenares van haar kind terugdringen. Er is een reusachtige verwarring gaande in Agaues hoofd. Intussen lig ik op de grond. Ik ben gestruikeld. Dan komt mijn vader op, Kadmos. Ik vraag hem: ‘Waarom kijkt u zo naar me?' Op dat ogenblik besef ik de ware toedracht. Ik kan alleen nog fluisteren wat ik beging tijdens mijn gruweldaad. Zijn lichaam in stukken gescheurd. Zijn rauwe vlees gegeten. Na de roes kom ik tot klaarheid. En ik zie op verstandelijke wijze mijn wandaad in.' Deze mooie, rationele analyse van haar spel lijkt door een opmerking van regisseur Geysen in een keer weggevaagd. Vlak voordat Geert de Jong struikelt, haar hakken op dramatische wijze kantelt, zegt hij tegen haar: ‘Speel je loop als van een heroïnehoer'. Dat klinkt als een harde aanwijzing, niet echt passend in een klassieke tragedie. Maar voor Geert de Jong is het zinvol: ‘Mijn personage heeft iets misdaan en dat mag ze niet toelaten in haar spel. Ze moet het besef van die verschrikkelijke moord tegenhouden, verbannen uit haar bewustzijn. Dat kun je inderdaad vergelijken met de geestestoestand van een heroïnehoer die op een koude straathoek staat en weet dat haar verslaving en haar prostitutie ergens fout zijn, maar ze doet het toch. Dat veroorzaakt haar angst, want ze is bang betrapt teworden.' Die technische fasering is belangrijk voor haar spel. In eerdere versies van Bacchanten weeklaagt en krijst Agaue. Het is een waanzinscène vergelijkbaar met die waarin Medea haar kinderen vermoordt. Haar houding jegens de voorstelling benoemt De Jong als ‘zorg om het verhaal'. Haar opkomst voor die laatste scène eist grote aandacht. Als ze met te groot geweld haar entree maakt, dan is het fout. Dan speelt ze al het voorafgaande weg. Maakt ze de rol van Agaue te klein, dan verliest ze de band met de hevige gebeurtenissen die aan haar opkomst vooraf zijn gegaan. Ze zegt: „Ik moet een band houden met de sfeer van de hele voorstelling. Ik zit elke avond, vanaf een uur of half acht, achter de coulissen. De sfeer kan per keer verschillen. Daarop moet ik reageren. Daarom is het ook ondenkbaar als ik pas halverwege de uitvoering naar het Appeltheater zou komen, hoewel dat logisch gezien wel zou kunnen. De voorstelling begint om kwart over acht en ik kom pas op tegen half tien.' De spanning voor deze rol schuilt erin dat het publiek meer weet dan Agaue zelf. Geert de Jong probeert de toeschouwers zodanig in haar ban te krijgen, dat ze met haar mee voelen, dat ze gaan denken: ‘Lieve actrice, blijf onwetend. Als je achter de gruwelijke waarheid komt, dan wordt je leven ondraaglijk.'


| Meer