| 
                
![]()  | 
    |
    

In 1951 verscheen de studie Dionysos  van psychiater Jeanmaire. Het is een uitgebreide studie over het  dionysische met tal van verwijzingen naar de functie van de roes en de  extase in de psychiatrische kliniek en in de antropologie. Hij maakt een  diepgaande vergelijking tussen de manier waarop in klassiek Griekse  teksten het dionysisch ritueel en de daarbij behorende extase beschreven  wordt en verslagen van bezetenheid bij psychiatrische patiënten en bij  sjamanistische rituelen.
‘Le  certain, c'est que tout dans la pièce d'Euripide est calculé pour  tendre jusqu' l'extrême limite de l'angoisse et du sentiment de la  fatalité l'idée qu'aucune réalité ne tient contre l'obsession et le  caractère inéluctable de cette folie par laquelle se révèlent  la fois  la présence et la nature du dieu et son inflexible et impitoyable  volonté d'abaisser devant sa toute-puissance toute résistance humaine.  C'est à imposer par de savantes gradations l'idée de cette  toute-puissance de plus en plus impérieuse de la folie devant laquelle  la raison humaine est humiliée que s'est employé l'art du poète, et  c'est là qu'il a cherché le moyen de créer l'atmosphère d'horreur  tragique et de ferveur religieuse dans laquelle se déroule la tragédie.'  (pagina 139)
Het  stuk van Euripides is berekend op de spanning tussen de angst en een  gevoel van fataliteit dat gepaard gaat met bezetenheid en waanzin, een  spanning waartegen geen enkele realiteit bestand is, en die zich  openbaart in de aard van de godheid zelf, en door wiens almacht elk  gevoel van menselijkheid verdwijnt. Deze almacht, die waanzinnig maakt  en elke menselijke redelijkheid vernedert, wordt door de dichter  optimaal gebruikt als middel, om in de sfeer van tragische horror en  religieus fanatisme, een tragedie te laten afspelen.' (e.v.)
H. Jeanmaire, Dionysos, Payot, 1951 (1978)