Zie De Appel Buiten
De storm

Appel en Wereld 2005/2006 De storm Slavernij nu: Een slavin in Parijs van Henriette Akofa

Henriette groeit op in het West-Afrikaanse Togo, als jongste in een groot gezin. Wanneer zij vijftien jaar is, krijgt zij een kans die maar voor weinig meisjes van haar leeftijd krijgen: op uitnodiging van een kennis van de familie vertrekt zij naar Parijs. Daar, zo wordt haar beloofd, zal ze in ruil voor licht huishoudelijk werk naar school mogen. In Frankrijk blijkt er weinig terecht te komen van alle mooie beloftes, en wordt ze als slavin behandeld. Pas na vier jaar weet zij te ontsnappen.

Uit het boek Une esclave moderne blijkt wat een kracht Henriette nodig heeft gehad om dag in dag uit de minachting en angst te trotseren en de grens van de uitputting steeds iets verder te verleggen. Ondanks de afschaffing van de slavernij en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948), worden we door Henriette's lot herinnerd aan het feit dat de strijd nog niet gewonnen is, zelfs niet hier, 'bij ons'. Waar moet je, als je vijftien bent, de grens trekken tussen gehoorzaamheid jegens je vader (die je de kans geeft naar het rijke Westen te gaan) en duidelijk misbruik van gezag (dikwijls worden de meisjes door hun eigen ouders verkocht) ... Henriette is zich ervan bewust dat ze bedrogen wordt, maar weet niet dat wat zij te verduren heeft voor de wet strafbaar is. Ze kent de onvervreemdbare rechten niet die de hare zijn, wat voor grenzen, solidariteit tussen families en culturele tradities er ook bestaan. Daarin ligt haar kwetsbaarheid. Zolang kennis van hun rechten voor sommige mensen nog steeds ontoegankelijk is, zullen personen zonder scrupules vrij spel hebben in het uitbuiten van hun gelijken. Mensenrechteneducatie blijft een dwingende noodzaak. 'Nu moet je aan jezelf denken.' De woorden van degenen die deze hedendaagse slaven opvangen, vertolken de eis tot respect voor de waardigheid van de mens. Die geldt voor de ander. Maar ook voor jezelf, tegenover de zware last van de onderdrukking, of deze nu in huishoudelijk verband of in gezinsverband plaatsvindt. Voor de slachtoffers, vaak jong, vrouw en afkomstig uit arme landen, begint met deze woorden een leerproces dat leidt tot autonomie, tot het opnieuw in bezit nemen van hun identiteit en hun lot.

'Het duurde lang voordat ik me realiseerde dat ik eindelijk vrij was. Ik was bang dat ik werd teruggebracht naar de familie Calmar, bang dat mijn oom me weer zou vinden. Ik was ontsnapt maar ik was leeg. Ik voelde niets, behalve verschrikkelijke hoofdpijn. Ik wilde niemand zien, ik dacht dat ik anders, abnormaal was. Langzaam maar zeker durfde ik weer op te kijken. En ik besloot een klacht neer te leggen tegen de Calmars: ze hadden mij teveel kwaad aangedaan. Ik werd naar het ziekenhuis gebracht. Bloedafname, röntgenfoto's, gynaecologisch onderzoek... Ik leed aan bloedarmoede, wat een verklaring was voor mijn algehele zwakte, mijn duizelingen en hoofdpijnen.

Ik begon regelmatig bij het Comité (tegen Hedendaagse Slavernij) langs te gaan.

Ik maakte kennis met Céline, een meisje uit Benin dat in Parijs was gekomen als dienstbode bij een Afrikaanse ambassadeur. Met steeds weer dezelfde belofte: ze zou op de kinderen passen en in ruil daarvoor zou ze naar school gaan. Maar in feite werkte ze de hele dag door en sliep ze op de grond in de gang. Mevrouw schold haar uit en begon haar vervolgens te slaan. De eerste klappen vielen omdat Céline een bord had gebroken of slecht had schoongemaakt. Op een dag tuigden haar werkgevers haar zodanig af dat verscheidene van haar tanden braken. Natuurlijk weigerden ze haar naar de tandarts te brengen, de wond raakte geïnfecteerd, haar halve gezicht was opgezwollen en ze kon bijna niet meer eten en praten. Op een keer goot mevrouw hete olie in haar oren en gooide haar uiteindelijk op straat.

Er was ook een Indonesische vrouw, die op negenjarige leeftijd naar Frankrijk was gekomen en die dertig was toen ik haar bij het Comité zag. Ze was heel tenger en klein, alsof ze niet meer was gegroeid vanwege de ontelbare klappen en pesterijen. Zowel qua lichaam als qua geest leek ze niet ouder dan negen. Ze had verschrikkelijk geleden. Toen ze uiteindelijk op het politiebureau arriveerde, namen de agenten meteen foto's van haar beide handen. De huid en het vlees waren verdwenen, ze had geen enkele nagel meer: om haar te straffen had mevrouw de gewoonte haar handen in kokend water te dopen...

Het Comité hield zich met zo'n honderd gevallen bezig. Ieder meisje had haar eigen verhaal, ze hadden allemaal geleden. Uitgebuit, vernederd, uitgehongerd, maar ook geslagen, vastgeketend, gemarteld door middel van messteken, een strijkijzer of sigarettenpeuken, overdekt met littekens, verkracht en geprostitueerd. Sommigen kwamen al heel jong naar Frankrijk, weggeven of verkocht door hun eigen familie.

Velen van hun beulen, zijn beschermd door diplomatieke onschendbaarheid, aan elke gerechtelijke vervolging ontsnapt.' (p.161) (Alain Pringels)

Henriette Akofa, Een slavin in Parijs, vertaling Nini Wielink, Pockethuis, 2005

Verder lezen - zie dramaturgische achtergrondinformatie

| Meer