Cape Fear 1
En God zag dat het goed was

NRC Handelsblad - Van nature een volgzaam mens

Jan van Eijndthoven koestert zijn kleine rollen
KESTER FRERIKS - NRC Handelsblad 7 januari 2005

Jan van Eijndthoven speelt `een soort ceremoniemeester' in de voorstelling `En God zag dat het goed was'. Hij is een stille, kalme en vaak ingetogen acteur. ,,Het past me wel me aan de periferie te bevinden.''

Titelhelden, hoofdrolspelers en acteurs van het eerste plan: van oudsher trekken zij de aandacht en gelden als het hoogst bereikbare in een acteursbestaan. Elke jonge toneelspeler verlangt ernaar eens Hamlet te vertolken, en is hij ouder, dan dienen zich Othello of King Lear aan. Voor een actrice gelden Medea of Elektra als de grote rollen, of anders Martha in Who's Afraid of Virginia Woolf.

Acteur Jan van Eijndthoven (Amsterdam, 1947) speelt al meer dan dertig jaar toneel, bovendien heeft hij een jarenlange liaison met het cabaret. Hij zegt in zijn Arnhemse huis: ,,Ik heb tijdens mijn jaren op de toneelschool er nooit naar gestreefd de Hamlet te vertolken, terwijl sommigen van mijn medeleerlingen voor die rol een obsessie hadden. Ik heb in de loop van mijn carrière zowel grote als kleine rollen gespeeld en sommige kleine rollen zijn me nog altijd dierbaar, ze zitten diep in mijn geheugen verankerd. Ik vergeet ze niet ten gunste van een grote rol.''

Nu speelt Van Eijndthoven in de voorstelling En God zag dat het goed was bij Toneelgroep De Appel onder de regie van Aus Greidanus. Gedurende anderhalf uur is hij de enige die aldoor op de bühne staat. De voorstelling begint en eindigt met hem. Zijn rol zou die van God kunnen zijn, of toneelmeester. Hij rangschikt de stoelen, ontvangt de acteurs. Boven zijn hoofd draait een glitterbol, als de wereld zelf. De spiegeltjes werpen vonken licht in het rond. Aan het slot staat Van Eijndthoven opnieuw alleen. Een bundel licht vangt hem, minutenlang. Hij staat daar zwijgend, nadenkend. Vooral dat slotbeeld wekt het idee van de acteur als God.

Dus toch een hoofdrol?
Van Eijndthoven aarzelt. Hij formuleert behoedzaam, alsof hij ervoor beducht is grote woorden te gebruiken: ,,Als de andere spelers mij in de kleedkamer tegenkomen, begroeten ze mij met `Hoi, daar is onze God'. Maar zo zie ik het niet, ik ben eerder een soort ceremoniemeester. Ik ben de toeschouwer van alle scènes, ik sta erbuiten en kijk ernaar.

,,In het begin was er het idee om, al improviserend, een beeld te geven van het scheppingsverhaal, van Genesis, de Ark van Noach, de Toren van Babel. Ik laat in het begin een plastic groentezakje op als een ballon. Heel zwierig verdwijnt die in het toneelhuis. Daarin kun je iets van een schepping zien. In de laatste minuten van de voorstelling tuur ik nadenkend voor me uit, schuin naar de grond. Ik kijk zoals God, als hij bestaat, zou kijken wanneer hij zijn blik laat dalen over het gekrioel op aarde, het gedoe van mensen, hun verlangen iets te bereiken en telkens weer te mislukken.''

Van Eijndthoven heeft onder regisseurs als Elise Hoomans, Theu Boermans, Frans Strijards, Jürgen Gosch, Lodewijk de Boer, Wannie de Wijn en Ger Thijs in de loop van zijn carrière tientallen rollen gespeeld. Wie hem vaker zag, raakte geïntrigeerd door deze stille, kalme en vaak ingetogen acteur, nooit opzichtig of met grootse gebaren spelend. Vaak een man terzijde, zoals de cipier in Shakespeares Maat voor Maat bij het Nationale Toneel of vader Ekdal in De Wilde Eend door Art , Pro.

Zijn eerste rollen waren die van knechten, zoals de spreekwoordelijke Knecht van twee meesters van Goldoni en knecht Robbeknol in De Spaansche Brabander van Bredero. In zijn speelstijl heeft Van Eijndthovens iets weerbarstigs en ook geconcentreerds, net of hij niet de uiterlijkheden van het spel wil tonen maar een subtiele vorm van ingekeerdheid.

Bijrol
Wanneer ik hem vraag naar kenmerken van zijn eigen speelstijl verwijst hij naar een acteur die hij bewondert, de al geruime tijd overleden Siem Vroom. ,,Dat is ook een stil acteur'', antwoordt hij met nadruk op `ook'. ,,Ik houd van acteurs naar wie je blijft kijken, terwijl je je afvraagt wat er in hen omgaat'', antwoordt hij. ,,Ik ben altijd geïntrigeerd door kleine rollen.Toneelspelen is vooral denken. Kleine rollen zijn berucht moeilijk, al zien weinig mensen dat.

,,Een speler die de hoofdrol vervult, kan zich in de loop van de voorstelling corrigeren. Na een slecht of mat begin kan hij met verhoogde energie verdergaan. In een bijrol is dat anders. Vaak moet je drie kwartier of zelfs een uur wachten en dan kom je op, je hebt twee minuten en voor je het weet is het voorbij. Dan mag er dus niets misgaan.''

Vlak na zijn eindexamen toneelschool speelde Van Eijndthoven de rol van monnik in het nu vergeten stuk Testament van een hond. ,,Ik stond tussen twee alom bekende acteurs in, Peter van der Linden en Bernhard Droog. Ik ben van nature een volgzaam mens, en dat was de kern van dat ultrakorte optreden in die rol. Meteen de sfeer en de stijl van die twee spelers op dat ogenblik te pakken krijgen.''

In de examenklas van de Maastrichtse Toneelschool zaten in 1971, het jaar dat Van Eijndthoven afzwaaide, slechts vier leerlingen. Ze waren begonnen met twaalf. Docent en regisseur Elise Hoomans ontdekte Van Eijndthoven. ,,Eigenlijk was het puur mazzel'', relativeert hij nu. ,,Hoomans was weinig concreet in het geven van aanwijzingen. Op de een of andere manier begreep ik haar. Ze kon zeggen: `Je bent een vuurvogel' of `Het moet vanbinnen in je sneeuwen'. Deze aanwijzingen kwamen voor mij altijd op het juiste moment. Zij heeft me uitgenodigd te komen spelen bij Theater in Arnhem. Ik ben hier altijd gebleven. Misschien is het niet goed voor een speler om ver van de Randstad en Amsterdam te zitten, soms besta je voor de regisseurs daar niet. Maar we houden van het grote huis hier, we kregen onze kinderen. Bovendien past het me wel aan de periferie te blijven.''

Een van de belangrijkste aanwijzingen van Hoomans aan de jonge speler was: `Als je op het toneel staat, moet je ook staan. Je moet de kracht van je voeten op de vloer voelen, je benen moeten staan en niet zwabberen. Je moet niet onzeker zijn.' Nog steeds zijn deze woorden voor Van Eijndthoven van belang, want hij is naar eigen zeggen `altijd weer onzeker, soms zelfs bang'.

Hoewel hij uit een arbeidersgezin in Amsterdam-Oost komt, de Indische buurt, was het voor hem sinds zijn vijfde vanzelfsprekend dat hij aan het toneel zou gaan. Van Eijndthoven: ,,Ik zag toen in het Bavohuis een kindervoorstelling. Ik was gefascineerd, al kende ik dat woord niet, door de schmink, de kostuums, de toneelspelende kinderen. Het was zo spannend om in die donkere zaal naar het verlichte podium te kijken. Vanaf dat moment wilde ik dat ook. De volgende dag ben ik naar de toneelvereniging gerend en wilde me aanmelden. Huilend kwam ik bij mijn moeder terug: je moest zes jaar zijn. Vanaf de eerste dag van mijn zesde hoorde ik erbij en bleef tot mijn veertiende. Ik heb geen zaterdag verzuimd, overdag repeteren en 's avonds spelen.''

Na de HBS, die Van Eijndthoven `geduldig' afmaakte, meldde hij zich voor toelatingsexamen voor de toneelschool in Arnhem. ,,Ik deed een fragment uit De thuiskomst van Pinter'', herinnert hij zich. ,,Het was voor het eerst dat beroepsmensen naar mij keken. Achter zo'n lange tafel zaten ze; de spraakleraar, de directeur van de toneelschool, de spelleider. De volgende dag kreeg ik een brief van de directeur met de aanhef `Beste Jan' en met als eerste regel: `Je bent niet geslaagd'. Zo hard gaat dat tegenwoordig niet meer. Ik had niets van het stuk begrepen en hij verdacht me er zelfs van het helemaal niet gelezen te hebben. Deze afwijzing kon ik me niet voorstellen. Ik ben een week in bed blijven liggen.''

Spellessen
Dankzij spellessen in het Amsterdamse Vestzaktheater van Wim Burkunk, destijds een gevierd acteur, werd Van Eijndthoven in 1967 aangenomen bij de Toneelacademie in Maastricht. In Amsterdam had hij tal van voorstellingen gezien van de Nederlandse Comedie en ook Studio. In die tijd woedde in Amsterdam Actie Tomaat. ,,Maar'', zegt hij, ,,daar merkten we in Maastricht eigenlijk weinig van. We waren ver verwijderd van Amsterdam. Het grote voordeel van deze actie is dat het sterrensysteem verdween. Dat kwam mij, als speler die zich altijd een beetje aan het zijtoneel ophield, goed uit. Een voorstelling is meer dan alleen maar de twee, drie hoofdrolspelers. Ook bijrollen hebben een dragende betekenis. Ik droomde toen van voorstellingen die wij als spelers met zijn allen zouden maken. De hiërarchie die altijd in gezelschappen had geheerst, was voorbij.''

Al voelde Van Eijndthoven zich aangetrokken tot de veilige beschutting van een bestaande tekst, hij koesterde de droom van een carrière in het cabaret. Behalve de `stille' Siem Vroom waren cabaretiers als Toon Hermans en Wim Sonneveld zijn grote idolen. Om daar, zoals Hermans, zielsalleen en tegelijk in het middelpunt op het podium van het Amsterdamse theater Carré te staan met een handjevol muzikanten erbij leek hem geweldig.

Van Eijndthoven ging vaak naar eenzelfde optreden kijken, soms zat hij helemaal vooraan en vaak zat hij ook in de nok van Carré. Van Eijndthoven: ,,Als ik in de nok zat, spiedde ik door een toneelkijker naar Toon Hermans. Weliswaar zag ik hem dichtbij, maar ik miste het directe contact. Zonder kijker zag ik heel diep in de verte die kleine gestalte en het was alsof hij vlak voor me stond, of hij alleen voor mij speelde. Dat wilde ik ook, in Carré staan.

,,Ik vormde met pianist Dick van der Stoep een duo, we noemden ons optreden Mag ik gaan staan. Dat was een wat dubbelzinnige titel, want er zit een combinatie in van aarzeling en zelfbewustheid. Hier in de kleine zaal van de Arnhemse Stadsschouwburg ging de voorstelling in première. Na dertig voorstellingen begreep ik wel dat cabaret niet mijn kracht was, al was ik tegelijk op de toneelschool toegelaten tot de kleinkunstacademie in Amsterdam. Mijn impresario had scherpe kritiek. Ik moest meer contact met het publiek leggen, ik moest de zaal aankijken en als het ware met elke toeschouwer apart communiceren. Ik wierp toen tegen dat ik juist aldoor de zaal aankeek. Maar het werkte niet. Ik was er bang voor om voor een publiek te staan dat aan mijn lippen moest hangen, dat ik in mijn eentje moest amuseren.

,,Ik besefte toen dat er een groot verschil bestaat tussen cabaret en toneel. Bij het eerste moet je de vierde wand doorbreken en je rechtstreeks tot de zaal richten. Hermans, Sonneveld en Youp van `t Hek kunnen dat. Als zij op het toneel staan, werken ze als een magneet. Alle concentratie gaat naar hen. Een theatervoorstelling vereist een heel ander ambacht. Je hebt zowel de steun van collega's als de zekerheid dat je een tekst speelt van een vaardig toneelschrijver. Bovendien doorbreek ik als toneelspeler nooit de vierde wand. Die geeft me een veilig gevoel.''

Toen Van Eijndthoven in zijn laatste studiejaar zat, zei een leraar: ,,Jullie zullen je aan het eind van je loopbaan misschien vier of vijf rollen herinneren. De rest niet.'' De aankomende acteurs van toen vonden dat een even onbegrijpelijke als cynische opmerking. Nu, met enige melancholie, kan Van Eijndthoven toch begrip hebben voor dit standpunt. Hij zegt: ,,Als dat klopt, dan zouden er nu na ruim dertig jaar gespeeld te hebben maar een paar rollen zijn die me bijblijven. Ik heb gelukkig meer dierbare herinneringen, maar in de kern schuilt er een waarheid in de uitspraak. Een goede rol is compleet: zelf ben je als acteur helemaal op je plaats. Het samenspel met je collega's gaat goed en het publiek vindt het mooi of is ontroerd. Dat is voor mij een heilige drieëenheid.''

Onzekerheid
Aan het begin van elke nieuwe reeks voorstellingen kan Van Eijndthoven zijn onzekerheid met moeite onderdrukken. Als mensen hem dan zien in de nieuwe creatie zeggen ze: `Die rol is je op het lijf geschreven'. ,,Maar'', verweert hij zich dan met enige stemverheffing. ,,Shakespeare heeft nooit iets op mijn lijf geschreven want Shakespeare is allang dood. Het gaat erom dat je je een rol eigen maakt, dat die in je stroomt. Gebeurt dat niet, dan blijft zichtbaar voor de toeschouwer dat je niet helemaal compleet die rol vertolkt.''

Na een pauze vervolgt hij: ,,Ik zou nog wel een paar toneelrollen willen spelen die ik van belang vind. Dat is bijvoorbeeld Polonius in Hamlet. Maar het liefst van al eigenlijk The Entertainer van Osborne, een stuk over de vergane glorie van een revueartiest. Daarin komen toneel en cabaret prachtig samen.''

Op tweede kerstdag speelde het ensemble in het Appeltheater in Den Haag zowel een matinee als 's avonds de première van En God zag dat het goed was. Die dag zal Jan van Eijndthoven zich goed herinneren. 's Morgens vroeg waren regisseur en acteurs al verdwenen in het theater, afgesloten van de buitenwereld. Zij wisten niet welke ramp zich op dat moment in Azië voltrok. Wel merkten ze dat het avondpubliek moeizaam was en aanvankelijk niet reageerde op de voorstelling. Van Eijndthoven: ,,En God zag... is weemoedig gestemd. Pas op de autoradio 's avonds op de terugweg hoorde ik van de vloedgolf die tienduizenden mensen heeft gedood en nog eens duizenden met onherstelbaar verdriet heeft achtergelaten. En wij bekommerden ons in het theater om deze voorstelling.

,,Bij de première dacht ik in mijn rol als toneelmeester, of als God, zo je wilt, op tamelijk abstracte wijze aan het kleine gekrioel van de mens. Vanavond zal ik bij de eerste voorstelling na de premiere in het verstilde slotbeeld aan iets anders denken. Aan een van de grootste ongelukken uit de menselijke geschiedenis. Maar ik mag dat niet van tevoren al in mijn hoofd vastzetten. Dan werkt het niet. Mijn gedachtenis moet oprecht zijn. En ingetogen.''

| Meer