Historische achtergrond van het Jezus verhaal
Een volk, de Joden, bezet door een vreemde mogendheid, de Romeinen. De Joodse elite die de eigen macht tracht te bestendigen met een moeilijke evenwichtsoefening tussen collaboratie en het verzachten van het lijden van het volk. Traditie en geloof in ere houden aan de ene kant, de Romeinse bezetter paaien aan de andere kant. Het Janus-perspectief van de collaborerende overheid of de vraag wanneer het verzachten van het lijden van een volk wegsmelt onder eigenbelang. Onder die dubbele druk, militaire macht en theocratie, moeten herders, boeren, handelaren en slaven hun gezinnen in leven houden.
Een clash van twee onverzoenbare godsdienstsystemen: het monotheïsme van de Joden en het polytheïsme van de Romeinen. Het spreekt voor zich dat dit monotheïsme het geloofssysteem van de Romeinen ondermijnt. Elke ‘messias' of ‘koning' die opstaat om de Joden te leiden is niet alleen maar een spiritueel leider, maar in de ogen van de bezetter een oproerkraaier, terrorist of rebel. Daarop stond in Rome slechts één straf: kruisiging.
Belangrijk in het begrijpen van de Joodse geschiedenis is de geografische ligging. Het Midden-Oosten bestaat voor het grootste deel uit woestijn. Water en vruchtbare gebieden voor landbouw en veeteelt zijn schaars. Op één uitzondering na: de groene sikkel. Deze sikkel loopt van de Nijldelta in Egypte via Palestina en Syrië naar Irak, meer specifiek de grote rivieren van Irak; de Tigris en de Eufraat. Het is in dit gebied dat de eerste sporen van verstedelijking werden gevonden. Dit gebied is de bakermat van de westerse culturele geschiedenis. De twee bekendste culturen zijn Babylonië en het Egypte van de farao's. Als handelsroute is de groene sikkel al eeuwenlang een kruispunt tussen Europa, Afrika en Azië.
Door Palestina (en het huidige Israël) liepen twee belangrijke handelsroutes. Eén langs de kust van de Middellandse Zee en één verder het binnenland in, langs de rivier de Jordaan, de Dode Zee en het meer van Galilea en verder naar het noorden, door Syrië (via Homs en Aleppo) naar het oosten via de rivier de Eufraat naar Bagdad (Irak). Deze handelsroutes waren van levensbelang en onschatbare waarde. Wie ze in bezit had kon rekenen op grote welvaart: handel en belastingen. De geschiedenis van deze ‘groene sikkel' met zijn belangrijke handelsroutes en vruchtbare gebieden is dan ook een geschiedenis van vele oorlogen. Egyptenaren, Assyriërs, Babyloniërs, Grieken en Romeinen zijn maar enkele van de machtige overheersers die dit gebied hebben bezet.
In dit gebied leefden de Hebreeuwse stammen. Een volk van nomaden; herders en handelaren. Die elkaar sterk beconcurreerden om het bezit van water en oasen. Daaraan gekoppeld de evolutie dat vele van deze nomadische stammen zich vestigden in kleine stedelijke nederzettingen. Lang duurde de periode waarin deze stammen zich bewogen tussen een nomadisch en een sedentair leven. Er zijn godsdiensthistorici die beweren dat het monotheïsme deels door deze strijd om het bestaan (door de woestijn trekken enerzijds en zich vestigen in oasen) is ontstaan.
Feit is dat in een periode van extreme droogte deze stammen naar de Nijldelta trokken. Dit is de bekende vlucht naar Egypte aan het einde van het boek Genesis. Deze vlucht resulteerde in slavernij. De Hebreeërs werden door de Egyptenaren ingezet als slaven. Het is Mozes die hen uit deze slavernij bevrijdt en met zijn volk naar Palestina en Israël trekt. Het Oude Testament vertelt over de moeilijkheden die de Hebreeërs hebben om zich te vestigen in dit gebied. Er zijn twaalf stammen, elk op zoek naar een leefgebied, elk met hun eigen leiders. Alleen in periodes waarin één koning er in slaagt om alle stammen te verenigen waren de Hebreeërs sterk genoeg om stand te houden tegen de machtige rijken die hen omringden. Het Oude Testament is een opsomming van oorlogen, maar ook van burgeroorlogen tussen de stammen onderling. De Thora of het Oude Testament kun je lezen als een geschiedenis van het Jodendom. Waarin de twaalf stammen zich moeizaam verenigen tot een koninkrijk.
Vanaf 63 v.o.j. wordt het Joodse Koninkrijk bezet door de Romeinen. Het werd een vazalstaat waarvan de Romeinen het bestuur in handen gaven van de Makkabeeën (één van de twaalf Joodse stammen). Maar toen de Makkabeeën een poging waagden om van Judea een onafhankelijke staat te maken, gaven de Romeinen het gezag aan een Edomiet (een nomadenstam die nogal vijandig stond tegenover de Joden): Herodes I de Grote. Hij was onder Joden niet geliefd en regeerde met harde hand. Na zijn dood in 4 v.o.j. mocht hij van Keizer Augustus zijn rijk verdelen onder zijn drie zonen. Herodes Archelaüs bestuurde Judea, Samaria en Idumea, Herodes Antipas bestuurder Galilea en Perea, Filippus kreeg de gebieden ten noordoosten van het Meer van Tiberias. Judea (en bijbehorende gebieden) werd in de decennia die volgden afwisselend bestuurd door nakomelingen van Herodes en door Romeinse procuratoren (van hen was Pontius Pilatus de bekendste). Pilatus was van 26 n.o.j. tot 36 n.o.j. ‘praefectus' van Judea tijdens het bewind van Keizer Tiberius, de opvolger van Keizer Augustus (die stierf in 14 n.o.j.).
Hoewel de Romeinen het in deze periode voor het zeggen hadden in het Joodse land, bleef de herinnering aan de onafhankelijke staat springlevend. De Herodianen en de Romeinse overheersers waren over het algemeen dan ook niet erg geliefd. Omgekeerd hielden veel Herodianen en Romeinse procuratoren niet veel rekening met zaken die voor Joden op grond van de Thora en godsdienstige tradities gevoelig lagen. Het waren woelige en onzekere tijden.
‘De opdeling van Herodes' koninkrijk bleek rampzalig voor Rome, aangezien de dijk van woede en wrok die zich tijdens Herodes' lange en hardvochtige bewind had opgebouwd, openbarstte in een vloedgolf van rellen en gewelddadige protesten.' Opstanden die werden gevoed door de messiaanse verwachtingen van de Joden. Er trokken heel wat rebellen plunderend door het land. Anderen predikten de komst van betere tijden en voorspelden op grond van teksten uit het Oude Testament de komst van een nieuwe Joodse koning die met de hulp van God met de bezetters zou afrekenen. Deze opstandelingen werden opgepakt en gekruisigd. Eén van deze rebellen, Judas, de zoon van een lokale rebel Ezekias, plunderde de stad Sepphoris, het administratieve centrum van Galilea. Hij nam de schatkist en alle wapens mee. De Joodse geschiedschrijver Josephus verhaalt hoe de Romeinse bezetter wraak nam: ze brandden Sepphoris plat en verkochten alle inwoners als slaven. De Romeinen plunderden en verwoestten ook alle dorpen die ze op hun weg tegenkwamen. Herodes Antipas besloot om de stad opnieuw op te bouwen naar Grieks model en er zijn nieuwe hoofdstad van te maken. De bouw van deze stad duurde negentien jaar.
Keizer Augustus plaatste Jeruzalem onder een Romeinse gouverneur en maakte van heel Judea een provincie onder direct gezag van Rome. Dit betekende het einde van de semionafhankelijkheid; Jeruzalem behoorde nu volledig aan Rome toe.
Het is in de tijd van de verwoesting van Sepphoris dat Jezus geboren is (algemeen wordt aangenomen tussen 4 v. en 4.n.o.j.). Karen Armstrong: ‘Jesus was born into a society traumatised by violence.' Dit maakt de stelling van theologe Jane Schaberg dat Jezus mogelijk het gevolg is van de verkrachting door een Romeins soldaat tijdens zo'n militaire wraakactie heel aannemelijk. Het is ook heel aannemelijk dat Jezus gedurende zijn jonge leven, als zoon van timmerman Jozef, heeft meegeholpen aan de negentien jaar durende heropbouw van Sepphoris. Sepphoris ligt op een uur loopafstand van Nazareth.
De Britse auteur Karen Armstrong schrijft in haar biografie van de Bijbel: ‘In het hele Romeinse Rijk heerste de vrees voor een Joodse opstand en in het jaar 66 organiseerde een groep Joodse ijveraars een opstand in Palestina die, het is bijna onvoorstelbaar, de Romeinse legers vier jaar op afstand zou weten te houden. Uit angst dat de opstand zich zou verspreiden onder de Joodse gemeenschappen van de diaspora, wilden autoriteiten deze meedogenloos de kop in drukken. In het jaar 70 slaagde keizer Vespasianus er uiteindelijk in Jeruzalem te onderwerpen. Toen de Romeinse soldaten de voorhoven van de tempel binnenvielen, troffen ze daar zesduizend Joodse ijveraars aan die bereid waren tot de dood aan toe te vechten. Een angstwekkende kreet rees op toen zij zagen dat de tempel vlam vatte. Sommigen wierpen zich in de Romeinse zwaarden, anderen sprongen in het vuur. Toen de tempel verloren was, gaven de Joden zich over. Ze deden geen moeite meer om de rest van de stad te verdedigen, maar keken machteloos toe hoe Titus' officieren van wat er van de stad over was, doeltreffend met de grond gelijk maakten. Eeuwenlang had de tempel in het hart van de Joodse wereld gestaan en het centrum gevormd van de Joodse godsdienst. Nu was de tempel opnieuw verwoest, maar deze keer zou hij niet herbouwd worden. Slechts twee van de Joodse sekten die tijdens de late tweede-tempelperiode waren ontstaan, slaagden erin een weg voorwaarts te vinden. De eerste die dat deed, was de Jezusbeweging, die zich door de ramp liet inspireren tot het schrijven van een volledig nieuwe reeks heilige geschriften. Niemand weet hoe het Christendom eruit gezien zou hebben als de Romeinen de tempel niet hadden verwoest. Dit verlies klinkt door in de geschriften die het Nieuwe Testament uitmaken en veelal in antwoord op deze tragedie werden geschreven.'
Hedendaagse theologen benadrukken dan ook dat het Nieuwe Testament gelezen moet worden als ‘geworteld in het Oude Testament.' Dit is een kritische houding ten aanzien van de Katholieke Kerk die in de geschiedenis steeds opnieuw de onafhankelijke status van het Nieuwe Testament ten aanzien van het Oude heeft benadrukt. ‘De context van het Nieuwe Testament is het Oude Testament.'