Cape Fear 1

Immanuel Kant

Op de hoogte- reddingspoging, onzin (In de Höhe - Rettungsversuch, Unsinn)

Thomas Bernhard

In de Höhe - Rettungsversuch Unsinn schrijft Bernhard in 1959. Een stroom van gedachten en zinnen, van ideeën en scheldtirades, van angsten en dromen. Geen grammatica maar een logica van betekenaars. Geen begin met een hoofdletter. Slechts één punt, na het laatste woord. Een associatieve woordenstroom over de moeilijke leefomstandigheden van een beginnend schrijverschap, die pas enkele weken voor zijn dood gepubliceerd wordt.

‘vaderland, onzin' zijn de eerste woorden van deze tekst en de laatste woorden zijn ‘niemand mag mijn hond hebben.' Daartussen liggen zo'n 115 bladzijden met woorden die Bernhard vanuit de hoogte in de bergen als een onzinnige reddingspoging uitkraamt. Eindpunt van zijn drie gedichtenbundels en overgang naar zijn bestaan als romancier. Hij schreef deze tekst aan de vooravond van zijn literaire doorbraak met de roman Vorst. Maar hij heeft deze tekst nooit uitgegeven. Daarvoor gaf hij pas opdracht net voor zijn dood in 1989. Waarom? Misschien bevat deze tekst meer zin dan de titel laat vermoeden? Feit is dat deze tekst alle thema's en stijlfiguren bevat waarmee Bernhard zijn verdere oeuvre rijkelijk zal vullen; de woede uitvallen, de walging tegenover de rijke bourgeoisie en de intellectuele en politieke elite, de hunkering naar menselijke warmte, het lijden onder aftakeling en ziekte, het onderstrepen van de eigen sterfelijkheid, spelen met woorden als een solist in een jazz jamsession, de obsessionele tirannie van het gewone leven en de onvermijdelijke schoonheid daarvan, het overgeleverd zijn aan gestichten, opvanghuizen, hotels en ziekenhuizen.

‘al die mensen, komisch, zelfbedrog: hun vertrokken gezichten, hoe ze weer uit de gevangenis waarin ze zitten opgesloten, zouden kunnen komen, er is niet de geringste hoop.' (pagina 5)

‘geen groter gespuis dan schrijvers, kunstenaars' (pagina 9)

‘ik schrijf een regel, hoeveel weken heb ik al geen regel meer geschreven? het is onbelangrijk of een mens schrijft, wat hij schrijft, steeds weer houdt ik mezelf voor hoe onbelangrijk het is, erbarmelijk, onfatsoenlijk, maar deze regel zou kunnen worden voortgezet, ontwikkeld, tot een gedicht gemaakt, tot een flard, een minderwaardige flard van wind en rottigheid' (pagina 10)

‘ik walg, ik vind niets, niets, nog geen komma, ik ga alles verbranden' (pagina 10)

‘de taal die je leert en al die loopkunsten, alles trouwens, dient slechts die ene gedachte: hoe kom ik weer terug' (pagina 10)

‘ik ben voor bordelen, heeft de leraar gezegd, het is niet tegen de natuur, ik ben tegen alles wat tegen de natuur is, want de natuur ben ik, wat ik niet kan uitstaan: ethiek, religie' (pagina 11)

‘de wellust stort iemand in steeds meer wellust, de mens zit in de puree' (pagina 20)

‘ik kan in iedere willekeurige spiegel kijken, geen enkele spiegel laat iets van mij over' (pagina 26)

‘al die onduidelijkheden duidelijk maken, alles duidelijk maken, de kortste weg naar de duidelijkheid inslaan, niet meer afwijken van die kortste weg naar de duidelijkheid' (pagina 31)

‘staat u zichzelf toch eens toe om iets verkeerds te doen, mijn beste' (pagina 34)

‘de waarheid neemt de gedaante aan van de leugen en vreet ze allemaal op, vreet ze op en verteert ze als vuil' (pagina 37)

‘de weke delen van de mensen hebben me altijd afgestoten: de weke delen van de mensen, ik kan daar niets mee' (pagina 45)

‘wat heb je aan nadenken, het maakt alles nog ondraaglijker' (pagina 47)

‘het gaat niemand iets aan wat er in mijn binnenste gebeurt' (pagina 48)

‘ik bereid me voor op mezelf, dat alles is slechts een voorbereiding op mezelf' (pagina 50)

‘ze nemen onmiddellijk alles weer terug als ze ontdekken dat je een individualist bent, slaan op je hoofd, duwen je onder de wateroppervlakte, ze willen succes hebben, maar het succes dat met de geringste inspanning wordt bereikt, al die doorzichtige types die tegenwoordig succes hebben, hebben dat succes met de aller-geringste inspanning bereikt' (pagina 55)

‘wie veel ziet, ziet veel lelijkheid' (pagina 56)

‘de schemering, de schemering van de avond bevrijdt me van de touwen, bevrijdt mijn hersenen, ontsluit de handboeien in mijn hersenen' (pagina 59)

‘de hond stelt vragen aan mij, maar ik ben toch veel te beperkt om de vragen van mijn hand te kunnen beantwoorden' (pagina 60)

‘dode zon, dode engelen boven de dode steden, dood besef van mijn dode gekte, maar het is toch onmogelijk om de hele tijd in zoveel treurigheid te leven' (pagina 72)

‘ik heb nagedacht over mijn boek, een boek eist alle gedachten op die je ooit hebt gehad' (pagina 74)

‘als ik me met haar door het kreupelhout heen werk, heb ik zin om haar aan te raken, haar arm, haar blote arm, waar kreupelhout al niet toe leidt' (pagina 75)

‘dat elk mens in elk geval heeft gefaald' (pagina 57)

‘door de knieën gaan voor dat gezwets, met dat gezwets moeten omgaan, met dat gezwets naar bed gaan: u zult dwars door dat gezwets heen gaan, u zult dat gezwets achter u laten, dat gezwets zal er niet in slagen u te vernietigen, uzelf tot gezwets maken, zegt de leraar: u zult dat gezwets overleven: blijft u tegen dat gezwets werken! op uw leeftijd is men het vatbaarst voor gezwets' (pagina 80)

‘op een dag val je neer en ben je dood' (pagina 85)

‘als we iemand hebben gevonden met wie we samen willen blijven, vaak gaat dat heel snel, altijd als we denken dat we niemand meer vinden, als we dus weer iemand hebben gevonden, doen we alsof we hem bezitten, alsof hij ons eigendom is, we omgeven hem met muren, hoge muren, oneindig hoge muren, sluiten hem op, gieten zijn geest, zijn gevoelens vast in beton, het liefst zouden we hem doden: jaren later laat diezelfde persoon ons onverschillig: we zijn hem vergeten' (pagina 86)

‘over een uur ben ik terug, over een uur zal ook het meisje wel op zijn, over een uur zitten ze allemaal rond de ontbijttafel, over een uur zit ik te werken, over een uur heb ik deze gedachte doordacht, van voren naar achteren doordacht, doordacht en doorzwommen, zoals je een rivier, een kolkende rivier, een kolkende stroom doorzwemt zo heb ik deze gedachte doorzwommen,doordacht' (pagina 89)

‘ik ben het vuil' (pagina 95)

‘met heldere gedachten door het moeras' (pagina 95)

‘alle mensen bewegen zich boven de afgrond: maar toch slaagt die ene er altijd weer in om de anderen naar beneden te duwen: je kunt het naarbenedengeduwdworden niet tot voorbij je leven uitstellen, dat gaat niet, dat zou een leugen zijn, dat zou schaamteloos zijn, dat zou idioot zijn' (pagina 101)

‘het was een vreselijke nacht, ik kreeg geen adem meer' (pagina 103)

‘één enkele grote gedachte produceren, in vereenstemming met de tijd waarin je leeft: uit al die aanzetten tot gedachten, die over elkaar heen tuimelen en hun zwakzinnige voortbrenger langzaam maar zeker verpletteren, dooddrukken' (pagina 113)

Alain Pringels,
dramaturg Toneelgroep De Appel

  • Thomas Bernhard, Op de hoogte Reddingspoging Onzin, De Prom, 1991
| Meer