Motel Detroit 2

Immanuel Kant

Een kind

Een kind

Ein Kind verscheen voor het eerst in 1982. In dit autobiografische boek vertelt de ik-persoon, Bernhard, over zijn kindertijd. Via een spoor van anekdotes legt hij zijn uiterst ambivalente houding tegenover zijn moeder en zijn grootvader bloot. Een moeder voor wie Bernhard meer een obstakel of ongelukkig toeval was, dan een liefdevol ontvangen kind. Zij werd door Bernhards vader verlaten toen ze zwanger was. Om een schandaal te vermijden vertrok ze naar Nederland waar Bernhard werd geboren (Herenveen, 1931). En een grootvader wiens schrijversambities een dwingende en allesoverheersende factor in het gezin waren. De grootvader was een verlicht despoot die Bernhard niet alleen de liefde voor kunst en literatuur meegaf, maar hem ook inwijdde in de filosofie van Montaigne en Schopenhauer. Als een soort Mephisto scherpt de grootvader Bernhards kritische geest. Zwijgend moet de kleine Bernhard tijdens urenlange wandelingen door het woud luisteren naar ellenlange monologen van zijn grootvader. Een kritisch anarchistische geest die steeds alles weerlegt en altijd op de tekortkomingen en gebreken van de wereld wijst, met als credo: alles wat ontstaat, is waard dat het ten onder gaat.

‘Ik hield van mijn moeder, maar ik was geen lieve zoon voor haar, met mij was niets eenvoudig, alles wat gecompliceerd aan mij was ging haar krachten te boven. Ik was wreed, ik was infaam, ik was achterbaks, en het ergste van alles, ik was doortrapt. Als ik aan mezelf dacht werd ik met afkeer vervuld.' (pagina 12)

‘De gehele menselijke samenleving stond tegenover mij, de enige die niet bij haar hoorde. Ik was haar vijand. Ik was de misdadiger. Ik verdiende het niet langer deel van haar uit te maken, ze wees me van de hand.' (pagina 13)

‘Maar dat veranderde niets aan het feit dat dit kind het afschuwelijkste kind is dat er bestaat. Jij ontbrak me nog! Riep mijn moeder steeds weer uit.' (pagina 13)

‘Grootvader was de autoriteit voor wie iedereen boog, die beslechtte wat beslecht moest worden, wiens machtwoord het eerste en het enige was. De rechter; De oordelaar.' (pagina 15)

‘Grootvaders zijn leermeesters, de werkelijke filosofen van elk mens, steeds rukken ze het doek open dat anderen voortdurend dichttrekken. Als we met hen samen zijn, zien we de werkelijkheid, niet alleen de zaal, we zien het toneel en alles wat daarachter is. Al duizenden jaren lang scheppen grootvaders de duivel, terwijl zonder hen enkel de goede God zou bestaan. Dank zij hen maken we het hele schouwspel volledig mee en niet enkel een farce, het schamele, onwaarachtige restant. Grootvaders richten het hoofd van hun kleinkinderen naar plaatsen waar in ieder geval iets interessants, hoewel niet altijd iets fundamenteels valt te zien en verlossen ons door hun voortdurende aandacht voor het essentiële van de troosteloze armzaligheid waarin we zonder grootvaders weldra zouden verstikken.' (pagina 18)

‘Zo sprak hij ook op zijn wandelingen. Het woord zelfmoord was een van zijn meest geijkte termen, sedert mijn vroegste kinderjaren is het me vooral uit de mond van mijn grootvader vertrouwd.' (pagina 22)

‘Omdat ik van lichamelijke kastijding tenslotte nooit onder de indruk was geraakt, wat haar nimmer was ontgaan, probeerde ze me met de vreselijkste zinnen op de knieën te krijgen, ze griefde me telkens diep in mijn ziel als ze zei: Jij ontbrak me nog! Of Jij bent heel mijn ongeluk, De duivel halen je! Jij hebt mijn leven verwoest! Jij bent de schuld van alles! Jij betekent mijn dood! Je bent een nul, ik schaam me voor je! Jij bent een even grote nietsnut als je vader! Je bent niets waard! Jij onruststoker! Jij leugenaar!' (pagina 27)

‘Mijn grootvader hield van het uitzonderlijke en buitengewone, het tegengestelde en revolutionaire, hij fleurde op bij tegenspraak, hij bestond helemaal uit tegenstellingen, mijn moeder zocht om zich staande te kunnen houden houvast bij de normaliteit.' (pagina 30)

‘Kort daarna was ze in Heerlen, in een klooster dat en passant ook nog in zogenaamd gevallen meisjes was gespecialiseerd, van een jongen bevallen (...) De vader van mijn moeder, mijn grootvader, had geen vermoeden van me. Een jaar lang waagde mijn moeder het niet mijn grootouders in Wenen mijn geboorte te melden.' (pagina 40)

Alain Pringels,
dramaturg Toneelgroep De Appel

  • Thomas Bernhard, Een kind, Privé-domein, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1984

| Meer