Zeezicht 2

Louterbloemen

Gun ieder zijn waanzin

affiche Louterbloemen door Aus Greidanus

Geert de Jong richt zich in haar werk op het uitvergroten van het alledaagse. Elders op deze website in een interview over haar regiedebuut Dans zegt ze: 'De klassieken behandelen grote thema's. Ik wil het hebben over de kleine dingen, de kleine veranderingen in het leven. Het leven is toch lang niet altijd groots en meeslepend.'

Dans, gebaseerd op Shall we dance van de Japanse filmmaker Masayuki Suo, gaat over een man die op weg naar zijn werk elke dag langs een dansschool fietst. Op een dag ziet hij een vrouw voor het raam van de dansschool staan, en neemt hij het besluit er naar binnen te gaan en zich in te schrijven voor een danscursus. 5.51 u, haar tweede regie, gaat over vijf passagiers die stranden op een vliegveld. Hoe gaan zij om met het wachten, en met elkaar? Beide voorstellingen richten zich op het kleine, menselijke drama. Geert de Jong is, zoals ze zelf al zegt, niet geïnteresseerd in de grote drama's, maar in de ‘gewone' mens. De keuze om nu een voorstelling te regisseren over het leven op een volkstuinencomplex lijkt dan ook heel logisch.

Volkstuincultuur

De wereld van de volkstuinen is bijzonder, maar vooral zeer divers. Geen volkstuincomplex is hetzelfde, evenmin als de mensen die een volkstuin bezitten. De gebruiken verschillen per land, maar zelfs binnen Nederland kun je niet spreken van ‘de typische volkstuin'. Over het algemeen kun je zeggen dat de Nederlandse volkstuincomplexen georganiseerder zijn dan de Vlaamse. Er zijn veel meer regels verbonden aan het onderhouden van een volkstuin, en sommige complexen hebben zelfs schoonheidscommissies. Als we Geert de Jong mogen geloven zijn de Vlaamse volkstuincomplexen veel chaotischer, ze noemt ze een vrijstaat. Voor Louterbloemen liet zij zich inspireren door de Vlaamse volkstuinen, door de vrijstaat.

In het boek Tot nut & genoegen: volkstuincultuur in Nederland wordt op een prachtige manier de diversiteit van de volkstuinen en de volkstuinders in Nederland geschetst. In 26 artikelen komen verschillende volkstuincomplexen en even zoveel verschillende volkstuinders aan het woord, waarna maar één conclusie mogelijk is: er bestaat in Nederland niet zoiets als één volkstuincultuur.

Rust en vrijheid

Frits Bolkestein schreef het voorwoord van bovengenoemd boek, en daarin staat het volgende te lezen:

Een volkstuin is een tuin voor het volk, voor iedereen.
Ik meng mij daar graag onder, al was het maar omdat ik er geheel met rust wordt gelaten.
Niemand let op mij.
Iedereen heeft het druk met wieden, snoeien, zaaien en wat al meer.
In hun zelfverkozen slavernij, die hun het gevoel van absolute vrijheid geeft,

sloven ze zich uit, de hele dag.

Ik lig languit in het gras, kijk naar de bloemen en luister naar de vogels.
Die uren in de tuin waan ik me in het paradijs.

Bolkestein schetst het beeld van een volkstuin als ideale plek om rust te vinden, waar iedereen gelijk is, waar niemand op je let, waar niets moet en alles mag. Hoe anders is het beeld dat geschetst wordt in het volgende artikel, waarin de secretaris van volkstuincomplex Bickershof uit Heemskerk aan het woord is. ‘Aan het hebben van een tuin zijn niet alleen rechten, maar ook plichten verbonden. Iedereen moet, naast het onderhoud van de eigen tuin, vier keer per jaar algemeen werk verrichten op het complex, zoals het maaien van de slootkanten en het onderhoud van het gemeenschappelijke terrein,' zegt hij. Op Bickershof houden ze jaarlijks een tuin- en borderkeuring, waarvoor een wisselbeker wordt uitgereikt. Ook vertelt de secretaris dat het karakter van Bickershof veranderd is. ‘Er zijn veel meer recreanten dan vroeger en minder ‘diepvriesvoldouwers'. Een harde kern van mensen voelt zich zeer betrokken bij het complex, maar ook hier is de individualisering toegenomen. Van de honderdveertig tuinders maakt nog niet de helft gebruik van ons verenigingsgebouw.'

Onbekommerd soezen in de zon

Er zijn volkstuinders die de regels en commissies op de volkstuin niet kunnen verdragen. Eén van die mensen is Dirk Keijzer. Hij beschrijft zijn ervaringen op een volkstuin: ‘De Onderhoudscommissie grijpt me op zaterdagen in de kraag voor het verrichten van herendiensten, het bijhouden van struiken en gazons. Van de commissie Hygiëne moet ik een week lang de toiletten schoonhouden. De daadkrachtige Schoonheidscommissie doet haar ronde met stencils waarop de twaalf hoofdzonden staan. Ik krijg er één onder mijn broeiraam doorgeschoven. Gebiedende wijzen staan aangekruist ter mijner attentie: ‘Haag scheren!' en ‘Hekje lakken!'. Is dit nog leuk?' Het antwoord is ‘nee'. Als Waterstaat aan de overkant van zijn tuintje een bos laat aanplanten waardoor hem de zon wordt ontnomen, besluit hij te verkassen. Hij strijkt neer op een alternatief terrein, waar de enige bemoeienis van bovenaf het jaarlijks innen van een symbolisch huurbedrag is. Maar ook hier vindt hij niet de totale vrijheid die hij zoekt. Als hij op een dag het hek open laat staan waardoor de koeien van het naastgelegen stuk weiland het tuintje van zijn buurman leegeten, valt hij uit de gratie bij zijn medetuinders.

Albert Bekker, één van de tuinders op volkstuincomplex Bickershof in Heemskerk, is eigenlijk ook een beetje een buitenbeentje. Hij heeft een antroposofische tuin. De antroposofische leer van Rudolf Steiner is gebaseerd op de metamorfoseleer van Goethe, waarbij uit het oude steeds weer iets nieuws ontstaat. Dit gedachtegoed heeft Bekker als basis gebruikt voor de vorm en beplanting van zijn tuin. Het is een paradijselijke tuin met veel groen, en een schilderachtig huisje van gerecycled materiaal. Bekker is elke dag, zomer en winter, van tien uur 's ochtends tot acht uur 's avonds ‘op de tuin'.

Natuurlijk zijn er ook mensen die een volkstuin nemen vanwege hun voorliefde voor tuinieren, en die helemaal niet zoveel last hebben van alle reglementen en commissies. Zo is er vooral de laatste jaren een toename van allochtone Nederlanders die een volkstuin nemen om groenten en fruit uit hun thuisland te kunnen verbouwen. In Rotterdam heeft de van oorsprong Italiaanse meneer La Rocca een volkstuin waarop hij Italiaanse producten verbouwd. Het begon eind jaren '60 met paprika's, tomaten en broccoli, want die waren hier toen nog niet verkrijgbaar. Inmiddels maakt hij op zijn tuin ook Italiaanse zachte kaas en Italiaanse wijn. Voor hem is zijn tuin ‘voor een deel klein Italië, maar vooral een gebied zonder nationaliteit, gewoon van hem, waar hij zich kan ontspannen.' Ook Aleid Röntgen uit Amsterdam is een actieve volkstuinder. Anders dan de meesten is zij van haar beroep ook tuinier, ze is tuinarchitect. De volkstuin is voor haar een ideale vrijplaats, waarin ze zich niet hoeft aan te passen aan de wensen van anderen. Op haar volkstuin kan ze planten wat zij wil, en hoeft ze niets dicht te tegelen of vol te zaaien met gras omdat dat zo makkelijk is in het onderhoud, zoals de meesten van haar klanten vragen. Hier kan zij haar fantasie de vrije loop laten.

Louterbloemen

Toegegeven, in Louterbloemen vinden we geen personage terug dat zo fanatiek aan het tuinieren is als mevrouw Röntgen uit Amsterdam of meneer La Rocca uit Rotterdam. De mensen die volkstuincomplex Louterbloemen bevolken zijn, in de Jong's eigen woorden: ‘Uit de maatschappij verstoten of kunnen thuis geen rust vinden.' Het is in elk geval duidelijk dat er op dit volkstuincomplex geen reglementen gelden en zeker geen schoonheidscommissie is. Maar in Louterbloemen draait het dan ook niet om de tuintjes of het tuinieren, het draait om de mensen op het complex.

Een aantal personages woont op het complex, anderen komen 's ochtends vroeg en vertrekken 's avonds weer. Niemand maakt echt contact met elkaar, maar iedereen houdt elkaar wel in de gaten. In dat opzicht is Louterbloemen een soort micromaatschappij, net als echte volkstuincomplexen dat ook zijn. De mensen op de volkstuin zitten er allemaal om verschillende redenen en met verschillende doelen, maar tegelijkertijd moet er wel voldaan worden aan bepaalde regels. De mensen in Louterbloemen mogen dan verstoten zijn uit de maatschappij omdat zij ‘anders' zijn, maar samen hebben ze op hun complex een nieuwe maatschappij gevormd met nieuwe, ongesproken regels. Pas als zij worden opgeschrikt door een onverwacht bezoek van twee ‘vreemdelingen' met een caravan, gaan zij daadwerkelijk contact met elkaar maken en blijken hun ongesproken regels helemaal niet meer zo belangrijk. Het is bijna als in 1984 van George Orwell; creëer een gezamenlijke vijand voor het volk, en het volk zal zich verenigen in de strijd tegen deze vijand. Al zijn de vreemdelingen in Louterbloemen geen echte vijanden te noemen, ze hebben wel hetzelfde effect op de andere personages. Die gaan zich namelijk samen verzetten tegen het gedrag van deze vreemdelingen, dat geheel indruist tegen hun eigen regels en gewoonten. Doordat zij zich samen kunnen verwonderen over deze nieuwelingen, ontstaat er tussen de personages een saamhorigheid die er eerder nog niet was.

'Waar het mij om gaat, is dat ik deze mensen in hun eigen wereld in hun dromen wil laten geloven. Met behoud van hun waardigheid, hun elegantie, wat er ook gebeurt. Gun een ander zijn waanzin, wil ik zeggen.' Door de personages in hun waarde te laten, is het Geert de Jong weer gelukt om een voorstelling te maken over het kleine, menselijke drama. Ze had daarbij geen betere plaats van handeling kunnen bedenken dan de volkstuin, want nergens anders vind je zoveel verschillende mensen met elk hun eigen verhaal. En dan hoef je nog niet eens naar Vlaanderen.

Padpraat

Ik hunker naar de zomer
Vol en leeg beide zonder einde
Langzaam lopen op het pad
Met alleen je oog getuige
Alles leeft doet niet alsof
Groen spreekt uiterst vanzelf
Wind speelt krijgertje met stilte
In de Asterlaan bij het Vliegenbos

(Simon Vinkenoog - heeft een volkstuin in Amsterdam)

Leonie Blom, stagiaire dramaturgie

Bron: Zeevat, Caroline. Tot nut & genoegen. Volkstuincultuur in Nederland. Rotterdam: Uitgeverij 010, 2001.

| Meer