Zeezicht 3

Immanuel Kant

Es ist alles lächerlich, wenn man an den Tod denkt

Thomas Bernhard
  • download het WORD bestand met verwijzingen en voetnoten

Nicolaas Thomas Bernhard is een Oostenrijkse toneel- en romanschrijver en dichter. Op 9 februari 1931 wordt hij geboren te Heerlen als onechtelijk kind van Herta Fabjan (1904-1950) en de timmerman Alois Zuckerstätter (1905-1940). Hij wordt grotendeels door zijn grootouders opgevoed, in Wenen en Seekirchen.
In 1947 gaat Bernhard van het Johanneum Gymnasium in Salzburg af om te werken bij een kruidenier in een donkere, vochtige kelder. Dit is waar Bernhard zijn eerste longinfectie oploopt; het begin van een aandoening die hem de rest van zijn leven zal parten spelen. Op een gegeven moment is hij zo ziek dat hij door de artsen ten dode wordt opgeschreven. Hij overleeft zijn longziekte ternauwernood en brengt twee jaar door in verschillende klinieken. In 1949 in een tuberculosesanatorium begint hij, na het overlijden van zijn grootvader, te schrijven.
Eenmaal hersteld begint hij ook weer met studeren: muziek en theater aan de Mozart Academie in Salzburg, waar hij in 1957 als regisseur afstudeert. Tijdens zijn studie begint Bernhard te werken als journalist voor onder andere de kranten Socialist Demokratisches Volksblatt en Die Furche.
Bernhard geeft zelden interviews en van zijn persoonlijke leven is weinig bekend. In zijn biografieën noemt hij slechts twee mensen die er in zijn leven echt toe doen: zijn grootvader en zijn levensgezel Frau Hedwig Stavianicek. Bernhards grootvader, de (niet succesvolle) schrijver Johannes Freumbichler, bracht Bernhard als kind al in contact met grote kunstenaars en denkers als Schopenhauer, Mozart, Hegel, Rembrandt, Shakespeare en Kant. Ook stimuleert hij Bernhard om muziek en stemlessen te volgen. Zijn onorthodoxe en intellectuele opvoeding is van grote invloed geweest op Bernhard. Uren achtereen sprak Freumbichler over filosofie, musicologie en politiek. Aan het ziekbed van Bernhard zet Freumbichler dit voort en leert hem, naar eigen zeggen, de strategie om zijn ziekte te overleven. Toen Freumbichler in 1949 overleed kreeg Bernhard, toepasselijk, zijn belangrijkste bezit: zijn typemachine.
Hedwig Stavianicek, die zevenendertig jaar ouder was dan Bernhard, was voor hem, naast zijn grootvader, een centraal figuur in zijn leven. Bernhard is nooit getrouwd geweest, maar beschouwde Stavianicek als zijn lebensmensch, zijn levensgezel. Stavianicek had voor hem altijd een kamer klaar in Wenen, en onderhielt hem financieel. De relatie tussen Bernhard en Stavianicek blijft tot op de dag van vandaag obscuur. Stavianicek is twee keer getrouwd geweest, maar was al weduwe toen zij Bernhard leerde kennen. Ze stierf in 1984, vijf jaar voor dat Bernhard overleed.
Bernhard hield zich het liefst afzijdig van maatschappelijke en politieke debatten en was altijd uiterst kritisch op opvoeringen van zijn toneelstukken in het Burgtheater. Na een lang nomadenbestaan kocht Bernhard halverwege de jaren zestig een oude boerderij in Obernathal, een klein gehucht in Opper Oostenrijk. Ondanks zijn afkeer van de stad en zijn inwoners werd hij nog vaak gezien in modieuze kunstenaarscafés in Wenen.
Bernhard was een zeer productieve schrijver. Door zijn longziekte was het leven voor hem letterlijk te kort om het rustig aan te doen. Hij schreef maar liefst vijftien romans, elf toneelstukken en zes gedichten- en verhalenbundels.
Zijn grote doorbraak kwam met zijn eerste roman,Frost (1963), over een student die in het vervallen, ijskoud mijnwerkersdorpje Weng een excentrieke schilder moet observeren, van wie beweerd wordt dat hij gek is. In dit werk wordt Bernhards afkeer van Oostenrijk en haar volk duidelijk, iets dat zich in al zijn verdere werk voortzet.
Verder laten Bernhards romans zich kenmerken door een grote fascinatie voor de misvormde, uitgestotene, zwakzinnige en mislukte mens. Doordat hij zelf zijn leven lang een patiënt was en door zijn opnames in klinieken en ziekenhuizen werd geconfronteerd met de zwakkeren in de samenleving ontwikkelende hij een fascinatie voor deze groep. Ook schroomde hij niet taboes aan te kaarten; zo zegt de protagonist in zijn roman Ja (1978) ‘ja' tegen zelfmoord.
Bernhard's carrière als toneelschrijver begon in 1970, net als de samenwerking met de toneelregisseur Claus Peymann, die Bernhards eerste toneelstuk, Ein Fest für Boris, ensceneerde voor het Hamburgse Schauspielhaus. Bernhards toneelstukken zijn veelal absurdistisch, en doen denken aan stukken van Ionesco en Beckett. Vanaf de jaren zeventig verwerft Bernhard steeds meer roem als toneelschrijver met succesvolle werken als Die Jagdgesellschaft (1974), Die Macht der Gewohnheit (1974), Der Präsident (1975), Minetti (1976), geschreven voor de Duitse acteur Bernhard Minetti. Zijn laatste toneelstuk Heldenplatz (1988) zorgde, nog vóór de première in het Weense Burgtheater, voor heel wat opschudding. Bernhard legt in dit stuk de nadruk op de zere plek van de Oostenrijkse geschiedenis: het nazisme. In 1975 begint Bernhard met Die Ursache aan zijn autobiografische serie, die zich voortzet in Der Keller (1976), Der Atem. Eine Entscheidung (1978), Die Kälte (1981) en Ein Kind (1982).
Bernhard nam uiteindelijk de ultieme wraak op het land dat hij zo verachte door vast te stellen in zijn testament dat, tot vijftig jaar na zijn dood, geen van zijn toneelstukken op Oostenrijkse bodem mocht worden opgevoerd. Dit houdt in dat Bernhard tot 2039 niet in Oostenrijk gespeeld mag worden. Zijn erfgenaam heeft de voorwaarden in 1999 echter verlicht, en er worden inmiddels regelmatig werken van Bernhard in het Burgtheater opgevoerd.
Bernhard overleed op 12 februari 1989 in Gmunden. Zijn overlijden werd pas bekend gemaakt na zijn begrafenis.

Bibliografie:
1957 Auf der Erde und in der Hölle (dichtbundel)
1958 Unter dem Eisen des Mondes (dichtbundel)
1958 In hora mortis (dichtbundel)
1959 Die Rosen der Einöde (verhalenbundel)
1963 Frost (roman)
1964 Amras (verhalenbundel)
1967 Verstörung (roman)
1968 Ein Fest für Boris (toneel)
1968 Ungenach (vertelling)
1969 Watten (roman)
1970 Das Kalkwerk (roman)
1971 Midland in Stilfs (roman)
1971 Der Italiener (toneel)
1972 Der Ignorant und die Wahnsinnige (toneel)
1974 Die Jagdgesellschaft (toneel)
1974 Die Macht der Gewohnheit (toneel)
1975 Korrektur (roman)
1975 Der Präsident (toneel)
1975 Die Ursache. Eine Andeutung (roman)
1976 Der Keller (roman)
1977 Minetti (toneel)
1978 Immanuel Kant (toneel)
1978 Der Atem (roman)
1981 Die Kälte (roman)
1982 Wittgensteins Neffe (roman)
1982 Ein Kind (roman)
1983 Der Schein trügt (toneel)
1984 Holzfällen. Eine Erregung (roman)
1984 Ritter, Dene, Voss (toneel)
1985 Alte Meister (roman)
1986 Auslöschung. Ein Zerfall (roman)
1988 Heldenplatz (toneel)
1990 Auf der Höhe - Rettungversuch, Unsinn (postume roman)

Bronnen

| Meer