Het Heijermans Festival


De Volkskrant

Zie je de eenakters op één avond, dan valt op hoe precies het taalgebruik van toneelschrijver Herman Heijermans is.
Voor de pauze hoor je Heijermans als sociaal democraat aan het woord in Buren (1903), De zeven vette dagen (1901) en De dasspeld (1906). De spelers hebben lol in volkse zinnetjes als ‘Elk mot zijn deel hebben’, Ik heb je gewaarschouwd’ en ‘Heit ze dat gezeit’. Ze maken een dolletje van de kordate enscenering. In Buren loopt dat gekscherend uit de hand. In De zeven vette dagen gebeurt dit subtiel.

Theaterkrant.nl

6x Heijermans begint met De zeven vette dagen uit 1901, een stuk dat doordrenkt is van Heijermans’ typische maatschappijkritiek. In deze eerste eenakter, geregisseerd door de acteurs zelf, brengt een dienstmeid (ontwapenende rol van Lore Dijkman) dagelijks eten naar een zwangere vrouw (Isabella Chapel). Het is een af- en aanslepen van maaltijden, dat af en toe tot slapstickachtige taferelen leidt. In Buren, geregisseerd door Annechien de Vocht, speelt weer de arme burgerij de hoofdrol: dit keer een gezin dat in een burenruzie verzeild raakt. De irritaties leiden tot bizarre wraakplannen, andere buren duiken op, een huisbaas, deuren vliegen open - een hoop hilariteit. De eerste trilogie wordt afgesloten met De dasspeld (1906), waarin een man (Martijn van der Veen) probeert om in een bar onder een rekening uit te komen. Een humoristische scène met leuke rollen van Martijn van der Veen, Beaudil Elzenga, Abe Dijkman en Jessie Wilms.
Hele recensie lezen

Vrij Nederland

Een heel mooi miniatuurtje is bijvoorbeeld De zeven vette dagen uit 1901, een eenakter die drie Appel-acteurs zonder regisseur op de planken zetten. Een armoedige vrouw ligt na een zware bevalling op bed en wordt dagelijks bezocht door het dienstmeisje van een rijke dame dat haar iets te eten komt brengen. In zijn regieaanwijzingen benadrukt Heijermans de drift waarmee de kraamvrouw het voedsel verorbert: 'gulzig etend', 'happend en kluivend', en 'met volle mond pratend'. Het dienstmeisje: 'Mot je dat vlees nou zo uit je hand eten, mens Is d'r nou geen mes?' Actrice Isabella Chapel vergroot die hongerigheid uit tot een obsessie, ze loert ongeduldig naar de deftige dekschotel in de handen van de opgewekt babbelende dienstmeid (Lore Dijkman), duwt haar zo snel mogelijk de huilende baby in de handen zodat er een onhandig, cynisch uitruilspel ontstaat tussen het eten en de baby. Geestig is dat het gebrachte eten echt is en Chapel zich helemaal ongans moet schransen aan het 'luxe' vlees, de erwten en de aardappels. En dat de kraamvrouw ongepast teleurgesteld is als het menu op de vijfde dag 'gestampte pot’ is, dat het dienstmeisje zelf  'in de keuken' eet, wat doet denken aan de huisvestingseisen van de vluchtelingen in ons land, die in de ogen van sommige Nederlanders mis plaatst zijn. Schrijnend wordt het stuk, volgens Heijermans een blijspel, als de zevende 'vette dag' de laatste blijkt te zijn: 'D'r zijn weer twee bevallingen in de buurt,' zegt het dienstmeisje. 'Elk mot z'n beurt hebben, zegt mevrouw. En nou u weer op de been is... niewaar?' Als ze weg is, eten de kraamvrouw en haar kwaaiige echtgenoot (Hugo Maerten) die er in het laatste tafereel bijkomt, zwijgend hun laatste liefdadigheidsmaal, prikkend in elkaars bord naar stukjes vlees. Een kleine parabel over de ontoereikendheid van kortstondige liefdadigheid, die de gever met tevredenheid vervult, maar de behoeftigen nog even behoeftig achterlaat.

| Meer