In zijn achtjarig bestaan heeft museum Beelden aan Zee een zekere reputatie opgebouwd met tentoonstellingen van beeldhouwkunst die in samenwerking met het theater tot stand zijn gekomen.
In de zomer van 1999 dansten en renden de mensen van BEWTH (bewegingstheater) langs de beelden in hun expressieve verkenning van de etherische ruimten van architect Quist. In die tentoonstelling bleven de beelden nog onaantastbaar op hun sokkels.
Daarna, in het najaar van 2001, kwam regisseur Erik Vos die als gastconservator het duinzand naar binnen liet kruien en onze beelden rondstrooide als attributen op zijn dramatisch podium van een wereldbrand na 11 september.
Dankzij Vos raakte Toneelgroep De Appel danig geïnteresseerd in Beelden aan Zee: als kunstmuseum en als locatie. Afgelopen voorjaar wisten zij de vermaarde Gerardjan Rijnders, die zojuist afscheid had genomen van Toneelgroep Amsterdam, te bewegen tot het schrijven van een stuk op het lijf van actrice Sacha Bulthuis.
Met artistiek leider Aus Greidanus bezocht Rijnders het museum en gezamenlijk wisten zij ons te interesseren voor hun plannen. Besloten werd tot één concept: een tentoonstelling, samengesteld uit de eigen collectie, die s avonds het podium vormt van de voorstelling; een catalogus annex programmaboekje. Rijnders werd daarmee automatisch gastconservator van de tentoonstelling en hij koos een kleine 60 beelden uit de collectie, uitsluitend mansfiguren en mansportretten.
Inmiddels is het stuk geschreven, zijn de repetities gestart en worden de wildste inrichtingsplannen door scenograaf Marc Warning ontvouwd. Rijnders en Warning hebben het in hun hoofd gehaald alle beelden liggend te exposeren en wisten ons zelfs te overtuigen van het functionele nut van deze bruuske ingreep. Vanaf de tribune krijgt het publiek uitzicht over een woud van bronzen, stenen en houten mannen, door Rijnders en Warning gegroepeerd en zorgvuldig neergevleid.
Door de beelden vanuit een heel andere blikrichting te beschouwen, dan de maker voor ogen stond, anders dan wijzelf ook gewend zijn naar bepaalde werken te kijken, wordt de toeschouwer gedwongen tot een andere waarneming, aldus Watze Tiesema in de Appelberichten.
En inderdaad, zo bont hebben we het in Beelden aan Zee tot op heden nog niet gemaakt. De kunsthistorie levert slechts een enkel alibi voor dit concept. Wie heeft niet in de krochten van het Forum Romanum beelden en vooral fragmenten van beelden in de meest onfortuinlijke posities aangetroffen en met veel genoegen bespied? En was het niet Maillol die zijn grote, blozende naakten het best vond uitkomen in zijn verwilderde tuin in Marly-le-Roi, achteroverliggend in het gras? Andersom zijn er ook beelden die ongewild op een voetstuk werden gezet. Trajanus is wel piepklein geworden op de zuil die zijn heldendaden in reliëf beschrijft en onlangs werd een beeld van Lely - door Piet Esser - in Lelystad op een gigantische pyloon gezet als onderdeel van een masterplan van Hans van Houwelingen.
Bezoekers van beeldhouwersateliers kennen de aantrekkelijke wanorde waarin de kunstwerken daar vaak voortleven. Bij de Franse beeldhouwer Alquin werd ik verrast door een voor mij nieuwe variant op dit thema: zijn mysterieuze, gehelmde koppen in bijenwas brachten de zomer door in een groot waterbassin. Alle reden dus om zonder gêne Rijnders en Warning carte blanche te geven en eenmalig onze beelden in dienst te stellen van hun puur dramaturgisch concept.